Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Wet- en regelgeving, waterbodem, landelijk

Het huidige waterbodembeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving.

In onderstaande figuur is de baggerketen weergegeven. Tevens staat vermeld waar in de baggerketen de werking is van specifieke wet- en regelgeving op het gebied van de waterbodemproblematiek.

Zie schema bagger-keten

Met de inwerkingtreding van de Waterwet op 22 december 2009 zijn artikelen met betrekking de waterbodems en de bijbehorende Circulaire Sanering Waterbodems uit de Wet bodembescherming ingetrokken en overgeheveld naar de Waterwet. Dit is onder meer geregeld in de Invoeringswet van de Waterwet (artikel 1.13). Hoofdreden is dat het type verontreiniging van een waterbodem verschilt van die van de landbodem. Waterbodems zijn veelal diffuus verontreinigd en onderhevig aan zogenoemde ‘herverontreiniging’. Daarnaast speelt ook een rol dat de drijvende kracht voor de aanpak van waterbodems onderhoud en herinrichting is en niet milieuhygiënisch herstel. Een derde argument is dat het saneren van de waterbodem vrijwel altijd door de beheerder wordt uitgevoerd, terwijl landbodems veelal door derden worden gesaneerd. De belangrijkste veranderingen en aanpassingen zijn hieronder kort toegelicht.

Afbakening van waterbodem en landbodem

De Waterwet is van toepassing op het beheer van de bodem en oevers van oppervlaktewaterlichamen (de waterbodem). De Wet bodembescherming is van toepassing op de overige bodem. Bij bepaalde wateren, zoals de onbedijkte delen van rivieren, is niet meteen duidelijk waar de grens tussen land- en waterbodem ligt. De grenzen moeten daarom op kaarten worden vastgelegd in regelingen van rijk en provincie.

Beoordeling van waterbodems

Waterbodems worden niet meer beoordeeld aan de hand van streef- en interventiewaarden maar worden integraal beoordeeld in het licht van het gehele watersysteem en de doelen en functies die daaraan gekoppeld zijn. Op 4 november 2010 is de Handreiking Beoordelen Waterbodems vastgesteld met daarin methoden ter bepaling van de mate waarin het realiseren van kwaliteitsdoelen van een watersysteem wordt belemmerd door verontreinigde waterbodems.

De handreiking is een technisch planvormingsinstrument, waarbij de uitkomst geen verplichtend karakter heeft. De handreiking heeft dus geen wettelijke status, zoals de Circulaire sanering waterbodems dat had. De handreiking is bedoeld om te beoordelen of en in welke mate, als gevolg van de aanwezigheid van milieuvreemde stoffen en nutriënten in de waterbodem, doelen voor het watersysteem niet worden bereikt of gebruiksfuncties worden belemmerd. Gebruiksfuncties die belemmerd kunnen worden door stoffen in de waterbodem zijn bijvoorbeeld de natuur en de inname van water voor de drinkwatervoorziening. De gebruiksfuncties worden toegekend in het Nationaal Waterplan, de regionale waterplannen en, voor zover de genoemde plannen dat toestaan, de beheerplannen van het Rijk en de waterschappen. Planprocessen waarin de waterbodem verder een rol kan spelen zijn planprocessen voor ruimtelijke ontwikkelingen, natuurbeheerplannen (Natura 2000-gebieden) en gemeentelijke waterplannen.

De handreiking is primair bedoeld voor de gebiedsprocessen in aanloop naar de tweede en volgende generatie(s) stroomgebiedbeheerplannen en de beheerplannen van de waterbeheerders. In het gebiedsproces vindt een afweging van mogelijke maatregelen plaats op (kosten-)effectiviteit en maatschappelijke relevantie. Hierbij worden alle aspecten van het watersysteem in hun onderlinge samenhang beschouwd.

Zorgplicht

De zorgplicht zoals bepaald in de Wet bodembescherming (artikel 13) wordt overgenomen in de Waterwet (artikel 6.7a). De zorgplicht in de Waterwet heeft wel een bredere strekking. De zorgplicht is namelijk van toepassing op alle handelingen of het nalaten van handelingen (bijvoorbeeld bij ongelukken of calamiteiten), waardoor de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam kan worden aangetast.

Grensoverschrijdende verontreinigingen (combinaties droog en nat)

Er kunnen zich situaties voordoen waarbij een verontreiniging van de bodem zich zowel in de landbodem als in de waterbodem bevindt. In dergelijke gevallen is het belangrijk dat er afstemming plaatsvindt tussen de beheerder van het watersysteem en het bevoegd gezag voor landbodem. De volgende situaties kunnen zich voordoen:

  • Voor nieuwe verontreinigingen (ontstaan na 1 januari 1987) is de zorgplicht van toepassing. Als iemand een handeling heeft verricht waardoor zowel de landbodem als de waterbodem zijn verontreinigd of aangetast, en daarbij niet of niet voldoende gevolg heeft gegeven aan de zorgplichten die op hem rusten dan kunnen zowel het bevoegde gezag ingevolge de Wet bodembescherming als de waterbeheerder hem op die zorgplicht aanspreken.
  • Bij een diffuse historische verontreiniging (ontstaan voor 1 januari 1987) wordt de verontreiniging gesplitst in een geval van verontreiniging van de landbodem en een geval van verontreiniging van de waterbodem. Op de landbodemverontreiniging is de saneringsparagraaf van de Wet bodembescherming (droog) van toepassing. De waterbodemverontreiniging valt onder de zorg van de waterbeheerder en daarmee onder de Waterwet.
  • Voor een historische puntbron van verontreiniging geldt het volgende:
    • Aanpak volgens de Wet bodembescherming (droog) indien de bron zich op landbodem bevindt inclusief dat deel van het geval van verontreiniging dat in het watersysteem is gelegen, voor zover die bodem of oever ernstig verontreinigd is
    • Aanpak volgens de Waterwet indien de bron in het watersysteem is gelegen inclusief dat deel van de verontreiniging dat naar de landbodem is verspreid en tot ernstige risico’s (voor het grondwater) in de landbodem leidt

Bij het baggeren moet overigens ook op overige regelgeving worden gelet, zoals de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Waterbeheerders werken veelal volgens een Gedragscode, waarin afspraken ten aanzien van het beschermen van waardevolle flora en fauna zijn vastgelegd. Wanneer niet aan de eisen hiervan wordt voldaan kan het baggeren geen doorgang vinden of moeten compenserende maatregelen worden genomen.

Voor de toepassingssfeer van wet- en regelgeving ná het baggeren is het van belang of de baggerspecie verspreid dan wel (nuttig) toegepast kan worden of dat de specie verwerkt (gereinigd) dan wel gestort moet worden. Reinigen en storten vindt veelal plaats binnen een inrichting waarvoor vergunningen op basis van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren vereist zijn.

In landelijk gebied is verspreiding op de aangrenzende oevers de meest gebruikte (en goedkoopste) bestemming van de onderhoudsspecie. Dit is geregeld in het Besluit bodemkwaliteit. Ook kan (gerijpte) baggerspecie in civieltechnische toepassingen (zogenaamde nuttige toepassingen worden ingezet. Het ontwateren / rijpen van de baggerspecie gebeurt veelal in een tijdelijkdepot, waarvoor, afhankelijk van onder meer de duur van de ontwatering en de kwaliteit van de baggerspecie niet langer Wm-vergunningen vereist zijn. Het eigenlijke toepassen van de gerijpte bagger is eveneens geregeld in het Besluit bodemkwaliteit. [zie Besluit bodemkwaliteit (baggerspecie)