Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Beleid en wetgeving, plaats bodembeleid binnen milieubeleid, landelijk

Algemeen uitgangspunt in het Nederlandse milieubeleid is het zogenoemde stand-still-beginsel. Dit houdt in dat de milieukwaliteit als gevolg van menselijk handelen niet mag verslechteren.

Decentrale overheden moeten bij ruimtelijke ordening, inrichting en beheer bewust met de toestand van de bodem omgaan en beslissingen over het gebruik van bovengrondse en ondergrondse ruimte baseren op een beoordeling van de effecten van bodemgebruik. Dit sluit ook aan bij de doelstellingen in het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (Een wereld en een wil, werken aan duurzaamheid, NMP4, 2001). Dit stelt dat de samenhang tussen milieubeleid en ruimtelijk ordeningsbeleid wordt vergroot en ook de verantwoordelijkheid van decentrale overheden voor de plaatselijke leefomgeving toeneemt.

In het NMP4 wordt de gewenste situatie rond het jaar 2030 geschetst. De ambitie daarbij is dat de bodem, het water en de lucht in de leefomgeving, maar ook het voedsel, de bodemproducten en het drinkwater zo gezond en veilig zijn dat, letterlijk volgens het NMP4, de mens slechts een verwaarloosbaar risico loopt daarvan ziek te worden of daaraan dood te gaan. De kwaliteit van de bodem, het water en de lucht moet passend zijn voor de functie van een gebied en geen belemmering zijn voor het bereiken van een aantrekkelijke leefomgeving.

Het milieubeleid kent een aantal sectoraal ontwikkelde beleidsvelden zoals lucht, water, afvalstoffen en bodem. Deze beleidsvelden hebben soms relaties met elkaar, denk maar aan het storten van afvalstoffen of depositie van stoffen vanuit de lucht op de bodem. Het sectorale bodembeleid is gericht op het verbeteren van het functioneren van de (water)bodem. Het moet volgens de leidende principes van het milieubeleid uiteindelijk bijdragen aan verbetering, behoud of bescherming van de kwaliteit van de leefomgeving. Uitgangspunt hierbij is de geschiktheid van de bodem voor specifiek gebruik te benutten en de baten van bodemgebruik te optimaliseren. De positie van het sectorale bodembeleid in het milieubeleid is in het bovenste deel van de figuur zichtbaar gemaakt.

De hoofddoelstelling van het Nederlandse bodembeleid volgens de Beleidsbrief bodem is gericht op het bewuster en meer duurzaam omgaan met de bodem. Het gaat hierbij om het vinden van een goede balans tussen de verschillende bodemopgaven. Aan de ene kant is dit het beschermen van de gezondheid van de mens en het behoud van de functionele eigenschappen van de bodem voor mens, plant en dier. Aan de andere kant is dit het geven van ruimte voor het gebruik van de bodem ten behoeve van maatschappelijke ontwikkelingen. De gebruiker kan de bodem benutten maar heeft wel de plicht zorgvuldig met die bodem om te gaan.

Het bodembeleid geeft mede richting aan gerelateerde beleidsvelden. Deze relaties zijn in het onderste deel van de figuur verbeeld door de groene pijlen. Bij het waterbeleid is de inzet dan onder meer het beschermen van de zoetwatervoorraden en de systeembenadering voor waterbeheer. Bij het ruimtelijk ordeningsbeleid gaat het om het zorgdragen voor goede ruimtelijke kwaliteit. In het landbouwbeleid streven we het optimaliseren van de mogelijkheden voor een gezonde voedselproductie na. In het natuurbeleid gaat het om behoud, herstel, ontwikkeling en duurzaam gebruik van natuur en landschap en in het afvalstoffenbeleid om preventie van het ontstaan van afval, stimuleren van hergebruik en zorgvuldige verwijdering van afvalstoffen.

(bron figuur: studie Beleidskader bodem, 2003, J.v.d. Gun e.a)

Het bodembeleid is naast het voorkómen en saneren van bodemverontreiniging ook gericht op andere vormen van bodemaantasting als erosie, verdroging en de afname van biodiversiteit. Het rood omkaderde gedeelte van de figuur geeft dit aan.

De Beleidsbrief bodem (december 2003) heeft de aanpak van bodemverontreiniging nadrukkelijker geplaatst in een bredere context, waarbij naast de chemische ook andere kwaliteitsaspecten van de bodem, zoals fysische en biologische, worden beschouwd. Bovendien wordt in de Beleidsbrief nadrukkelijk de relatie gelegd met aanverwante beleidsvelden. Enerzijds omdat de bodem onderdeel is van de fysieke leefomgeving en interactie tussen bodem, lucht en water evident is. Anderzijds doordat we bodemverontreiniging effectiever en efficiënter kunnen aanpakken wanneer we gebruik maken van de ruimtelijke dynamiek in stad, landelijk gebied en, in het bijzonder, op en rondom bedrijfsterreinen. De aanpak van bodemverontreiniging kan zo bijvoorbeeld worden geïntegreerd in de ontwikkeling van een project (werk met werk maken), zodat tijd en geld wordt bespaard. De integratie van bodembeheer in samenhangende wettelijke kaders voor milieu, ruimtelijke ordening, waterbeheer en landbouw kan een impuls geven aan behoud of verbetering van de bodemkwaliteit.
[zie Beleidsbrief bodem]

De Beleidsbrief ruimtelijke ordening ondergrond (november 2004) geeft een aanzet voor de discussie over het optimaal tegemoet kunnen komen aan de ruimteclaims in de ondergrond. Daarbij spelen conflicterende ruimtelijke belangen van verschillende gebruikers van de ondergrond en hoe we die goed kunnen afwegen. Verder moeten we meer inzicht verkrijgen in de invloed van het toenemend ondergronds ruimtegebruik op de natuurlijke opbouw en gesteldheid van de ondergrond [zie Beleidsbrief ruimtelijke ordening ondergrond]. Inmiddels wordt een nieuwe rijksvisie over het gebruik van de ondergrond voorbereid. Daarin zal aandacht worden besteed aan het wegnemen van belemmeringen voor het gebruik van de ondergrond. Hierbij horen afspraken over de ordening van duurzaam gebruik, de verantwoordelijkheidsverdeling en de informatievoorziening. Verder is beleid in ontwikkeling over het stimuleren van bodemenergie. Ordening van met name warmte-koudeopslag (WKO) is nodig gezien de groeiende claim op het grondwater. Op basis van advies van de externe linkTaskforce WKO (maart 2009)wordt beleid ontwikkeld om op korte termijn knelpunten weg te nemen en voor de langere termijn moet de vergunningsprocedure worden aangepast. Daarbij wordt gedacht aan gebiedsafhankelijke regels voor de toepassing van WKO (verkeerslichtmodel). Verder zal een certificeringstraject worden ingezet voor de aanleg van WKO-systemen, zal de overheid waar mogelijk gaan sturen op een goede verdeling van kosten en baten en zal vervolgonderzoek naar de gevolgen van cumulatie en de energiebalans worden geïnitieerd.

Een relatief nieuw aspect waarmee in het bodembeheer rekening moet worden gehouden is archeologie. Vanaf 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht. Uitgangspunt van die wet is om archeologische sporen van waarde in de bodem te laten zitten ('behoud in situ'). Moet de bodem toch worden verstoord door voorgenomen herinrichting of bouw dan moet archeologisch onderzoek worden uitgevoerd om na te gaan of mogelijk belangrijke archeologische sporen aanwezig zijn. Die informatie leidt dan tot een afweging van belangen en beslissing over wat de beste manier is om daarmee om te gaan. Voor nadere informatie over archeologie wordt verwezen naar externe linkwww.cultureelerfgoed.nl.

Op 10 juli 2009 is het Convenant Bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties gesloten tussen VNG, IPO, UvW en de ministeries LNV, V&W en VROM. Daarin wordt sterk ingezet op een intensievere aanpak van de spoedlocaties, een duurzaam gebruik van de ondergrond en een gebiedsgerichte aanpak van grootschalige grondwaterverontreiniging. Een van de afspraken in het convenant is dat de kwaliteiten van de ondergrond op een innovatieve wijze in ruimtelijke ontwikkelingen zullen worden betrokken. Kennis die daarvoor nodig is wordt verder opgebouwd en moet goed worden ontsloten. Deze convenantsafspraak past bij de ontwikkeling van decentraal beleid in de afgelopen jaren. Verschillende provincies en gemeenten werken aan een bodemvisie en concrete handreikingen of informatiebronnen waarmee diverse bodemaspecten beter en meer tijdig in ruimtelijke planprocessen kunnen worden meegenomen.

Op 17 maart 2015 is een tweede convenant ondertekend: Convenant Bodem en Ondergrond 2016-2020. De convenantspartijen vinden dat het eerste convenant goed heeft gewerkt maar dat er ten aanzien van het bodem- en ondergrondbeleid nog veel moet gebeuren. De belangrijkste doelstellingen van het tweede convenant zijn:

  • De kansen die er zijn om een bijdrage te leveren aan het realiseren van maatschappelijke doelen als energievoorziening, drinkwatervoorziening, grondwaterreserves, landbouw, cultuurhistorie, natuur en klimaatmitigatie en -adaptatie, dienen zo optimaal mogelijk benut te worden. De provincies en gemeenten betrekken bij het opstellen of actualiseren van hun ruimtelijke plannen zoveel mogelijk de ondergrond en beschouwen de boven- en ondergrond als één geheel.;
  • Aan het eind van de convenantsperiode dienen alle gevallen van ernstige bodemverontreiniging met onaanvaardbare humane, ecologische of verpreidingsrisico’s (spoedlocaties) te zijn gesaneerd of dienen de risico’s in ieder geval beheerst te zijn.;  In nader te bepalen gebieden dienen minimaal de hoofdlijnen van een gebiedsgericht beheer van (ernstige) grondwaterverontreinigingen te zijn vastgesteld.;
  • Het aanpakken van verontreinigde regionale waterbodems, vallend onder de Waterwet, indien de verontreiniging een belemmering vormt voor het bereiken van het waterkwaliteitsdoel van het waterlichaam.;
  • Onder het beheer van bodem- en ondergrond valt tevens het omgaan met verontreiniging die geen directe risico’s oplevert.;
  • Preventie is speerpunt van het milieubeleid.;
  • Het in beeld brengen van nieuwe bedreigingen voor het bodem- en watersysteem.;
  • Onderzoek naar de vermindering van nazorgkosten en naar het beheer van voormalige stortplaatsen.

Het bedrijfsleven zou dit tweede convenant ook tekenen, dat is niet gebeurd. Op 18 mei 2015 hebben het bedrijfsleven en de rijksoverheid het Convenant Bodem en Bedrijfsleven 2015 getekend. Dit convenant omvat ambities en voornemens die zich met name richten op vereenvoudiging en versoepeling van procedures. Het convenant benoemt drie onderwerpen. Ten eerste het voornemen bewust(er) te worden van duurzaam/efficiënt beheer en gebruik van bodem en ondergrond. Ten tweede de afronding van de spoedlocaties en de inventarisatie van KRW-spoedlocaties (locaties waar een verontreiniging een op basis van de KRW als kwetsbaar aangewezen waterlichaam bedreigt). Tot slot wijzigingen in de Bedrijvenregeling, enerzijds het vaststellen van een einddatum en anderzijds vereenvoudiging en versnelling van procedures

Door toenemende schaarste van de bovengrondse ruimte en de aandacht voor verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving, wordt het gebruiken van de ondergrond steeds aantrekkelijker. Ook kan de ondergrond bijdragen aan het realiseren van klimaatdoelstellingen en vermindering van de CO2-uitstoot. Met het toenemende gebruik ontstaat er behoefte om het gebruik van de ondergrond te ordenen en mogelijke conflicten over het gebruik van de ondergrond te vermijden. Bovendien kent de ondergrond een groot aantal functies die bescherming verdienen, zoals het leveren van schoon drinkwater. Het rijk streeft daarom naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. De Rijksoverheid wil samen met andere overheden een samenhangend beleid ontwikkelen voor activiteiten in de ondergrond. Dat doen ze in het brede Programma Bodem en Ondergrond. Daarnaast heeft de Rijksoverheid het initiatief genomen om een Structuurvisie voor de ondergrond op te stellen (STRONG). De Structuurvisie Ondergrond gaat over ruimtelijke activiteiten die voor Nederland van belang zijn. Met deze structuurvisie kunnen partijen bijvoorbeeld aardwarmtewinning en gasopslag afwegen tegen andere functies in een gebied. Naar verwachting komt de Structuurvisie ondergrond in het voorjaar van 2016 uit.

In het landbouwbeleid is een speerpunt om een verduurzaming van de voedselproductie tot stand te brengen. Een goede kwaliteit van de bodem en een externe linkduurzaam omgaan met de bodem is daarbij van belang. Door aanpassing van de mestregelgeving en uitwerking van maatregelen ten behoeve van de Kaderrichtlijn Water wordt gewerkt naar een evenwichtsbemesting en vermindering van de belasting met zware metalen.

De sterke relatie tussen de kwaliteit van de waterbodem en de kwaliteit van het oppervlaktewater heeft geleid tot het opnemen van het beoordelingskader voor waterbodemkwaliteit in de Waterwet [zie (waterbodems in de) Waterwet]. Het waterbodembeheer wordt namelijk een integraal onderdeel van het watersysteembeheer. Een integrale benadering betekent dat handelingen in de waterbodem niet meer, zoals eerder gebeurde, op zichzelf worden beschouwd. In plaats daarvan worden deze handelingen gekoppeld aan de te behartigen of nog te behalen kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen in het betreffende gebied. Hieronder worden onder meer verstaan: het voorkomen van overstromingen, het beperken van wateroverlast en waterschaarste, natuurontwikkeling en recreatiedoelen.