Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Beleidsblad Besluit bodemkwaliteit (grondstromen)

Titel:
Besluit bodemkwaliteit.
Regeling bodemkwaliteit.

Status:
Besluit van 22 november 2007 (externe linkpublicatie Staatsblad nr. 469), laatstelijk gewijzigd 29 april 2008 (Staatsblad 160).
Regeling van 13 december 2007 (externe linkpublicatie Staatscourant nr. 247), laatstelijk gewijzigd 17 juni 2015 (Staatscourant 1624).


Relatie met overige regelgeving of beleidsstukken:
Het Besluit bodemkwaliteit (Bkk) is een besluit op grond van de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren.

Doelstelling:
Het besluit streeft naar een balans tussen een gezonde bodemkwaliteit voor mens en milieu én ruimte voor maatschappelijke ontwikkelingen. Het Rijk speelt in op de wens van lokale overheden om de bodemkwaliteit beter aan te laten sluiten op het lokale bodemgebruik. Dit in combinatie met heldere regels voor het verantwoord toepassen van grond, baggerspecie en bouwstoffen. Belangrijke voorwaarde hierbij is dat het altijd moet gaan om een functionele en voor grond en bagger nuttige toepassing. Het besluit stelt ook kwaliteitseisen aan personen en bedrijven die werkzaam zijn in de bodemsector. De kwaliteitsborging moet bijdragen aan een betere uitvoering van bodembeheer en biedt kansen aan bodemintermediairs, zoals adviesbureaus en aannemers, voor verdere professionalisering.

Reikwijdte:
Het Besluit bodemkwaliteit kent drie onderdelen:

Deze onderdelen hebben het Bouwstoffenbesluit (Bsb), het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer en regelgeving omtrent het verspreiden van baggerspecie vervangen. Het Besluit bodemkwaliteit heeft betrekking op de nuttige toepassing van grond en bagger en van primaire en secundaire steenachtige bouwmaterialen en geldt voor bouwmaterialen die buiten worden toegepast en zo in contact kunnen komen met regenwater, grondwater of oppervlaktewater.

Naast het Besluit bodemkwaliteit is er een Regeling bodemkwaliteit met daarin de uitvoeringsbesluiten en normatieve invulling van het bodembeleid. Het Besluit is vanaf 1 januari 2008 gefaseerd in werking getreden. Voor een soepele overgang van de situatie van het Bouwstoffenbesluit naar de situatie na inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit waren tot vijf jaar (juli 2013) na inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit overgangsregels van kracht.

Inhoud:
In deze samenvatting gaan we niet in op het onderdeel bouwstoffen in het Besluit bodemkwaliteit, maar beperken we ons tot grond- en baggerstromen. Voor enkele specifieke aspecten van baggerspecie is een apart beleidsblad beschikbaar [zie Besluit bodemkwaliteit (baggerspecie). Belangrijk uitgangspunt bij het mogen toepassen van grond en baggerspecie is dat sprake moet zijn van een functionele en nuttige toepassing. Is dit niet het geval dan wordt toepassen gezien als een middel om zich te ontdoen van afvalstoffen en gelden op grond van de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen strengere regels. Een nadere toelichting op het onderscheid tussen nuttig toepassen van grond en baggerspecie en het zich ontdoen van afvalstoffen wordt gegeven in kamerstuk: Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 30015 en 29383, nr. 25.

Gemeenten en waterkwaliteitsbeheerders krijgen met de inwerkingtreding van het besluit meer eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden inzake het bodembeleid. Hiermee geeft het Rijk gehoor aan de wens van lokale overheden om de bodemkwaliteit beter te laten aansluiten op de plaatselijke situatie. Daarbij moeten de inspanningen die nodig zijn om de bodem op het juiste kwaliteitsniveau te brengen wel doelgericht en kosteneffectief zijn.

Gemeenten en waterkwaliteitsbeheerders kunnen ervoor kiezen om gebiedsspecifiek beleid vast te stellen met het gebiedsspecifieke kader. Dit houdt ondermeer in dat zij normen kunnen vaststellen die strenger of soepeler zijn dan de landelijke generieke normen. Bijvoorbeeld met het oog op extra bescherming van de bodemkwaliteit of om te voorkomen dat de baggeropgave stagneert. Onder strikte voorwaarden zijn lokale normen en toepassingseisen mogelijk die boven de interventiewaarden liggen.

Wanneer een lokale overheid geen gebiedsspecifiek beleid vast heeft gesteld, geldt automatisch het generieke kader. Uitgangspunt bij het generieke kader is dat de kwaliteit moet aansluiten bij de functie van de bodem én dat de lokale bodemkwaliteit niet mag verslechteren.

Hier hoort per kader een andere invulling bij: bij het gebiedsspecifieke kader stand-still op gebiedsniveau en bij het generieke kader standstill op klassenniveau.

Voor grootschalige toepassingen zoals de aanleg van dijken, geluidswallen en (spoor)wegen bestaan aparte regels, die onafhankelijk van gebiedsspecifiek beleid gelden. Ook voor de verspreiding van baggerspecie (op aangrenzend perceel) geldt een bijzonder kader. Voor beide kaders geldt dat de toepasser de keuze heeft om hiervan gebruik te maken.

Er zijn twee functieklassen onderscheiden: wonen en industrie. Het overheersende gebruik van de bodem bepaalt de functie van het gebied. Gemeenten hebben tot taak een bodemfunctiekaart vast te stellen. In gebieden die niet op de kaart zijn ingedeeld (bijvoorbeeld natuur- en landbouwgebieden) mag men alleen grond en baggerspecie toepassen met een kwaliteit die voldoet aan de achtergrondwaarden. Aan de bodemfunctieklassen zijn nieuwe normen gekoppeld. Sommige normen zijn strenger en een aantal normen minder streng dan voorheen. Dit komt onder meer omdat bij de herziening rekening is gehouden met de risico’s die horen bij de functie van de bodem en met combinaties van stoffen.

Overige aspecten van grondstromen: regels voor de opslag en transport van grond:
Schone en/of verontreinigde grond kan worden opgeslagen in tijdelijke of definitieve gronddepots. De Wet milieubeheer (Wm) vormt het wettelijk kader voor opslag van verontreinigde grond. De provincie of gemeente kan het bevoegde gezag zijn voor de opslag. De opslag kan vergunningplichtig zijn op grond van de Wm [zie Bodembescherming Wet milieubeheer]. In dat geval moet de eigenaar van de opslag van verontreinigde grond aantonen dat de grond de bodemkwaliteit onder de opslag niet negatief heeft beïnvloed.

Tijdelijke opslag van schone en licht verontreinigde grond en baggerspecie is mogelijk op grond van het Besluit bodemkwaliteit en daardoor in de meeste situaties niet vergunningplichtig op grond van de Wabo (Wm). Het Besluit stelt daarbij regels ten aanzien van de vorm van tijdelijke opslag, de maximale duur, kwaliteitseisen en melding.

Het vervoer van licht of ernstig verontreinigde grond naar erkende verwerkers (ondermeer reinigers) valt onder het regime van de provinciale milieuverordening (PMV). Deze verordening is gebaseerd op de Wet milieubeheer en gaat onder meer over het transporteren van afvalstoffen.
Het transport van verontreinigde grond naar erkende verwerkers moet vooraf aangemeld zijn bij de provincie. Sommige provincies hebben deze taak aan de gemeenten of een grondbank gegeven. Op basis van de melding kennen provincies zogenoemde afvalstroomnummers toe.

De transporteur van de verontreinigde grond of de bestemming nu een erkende verwerker is of een toepassingslocatie in het kader van het Besluit bodemkwaliteit moet altijd in het bezit zijn van een transportgeleidebon.

In incidentele gevallen kan verontreinigde grond gevaarlijk afval zijn. De externe linkEuropese afvalstoffenlijst (Eural, mei 2002) benoemt de afvalstoffen en bepaalt wanneer een afvalstof gevaarlijk is. Vervoerders van gevaarlijke afvalstoffen moeten over een begeleidingsbrief beschikken. Voor het vervoer van gevaarlijke afvalstoffen kunnen specifieke regels zijn opgesteld. De regels betreffen met name eisen aan de verpakking, de etikettering en de informatie in de begeleidingsbrief. Ook hier verzorgt de vervoerder meestal dat aan deze verplichtingen wordt voldaan.

Het storten van verontreinigde grond is alleen toegestaan als deze op geen enkele manier kan worden be- of verwerkt. Storten is dus alleen een optie als:

  • de grond niet kan worden hergebruikt in een werk of als bodem (dit geldt voor licht verontreinigde grond), of;
  • de grond niet door een erkende reinigingsinstallatie kan worden gereinigd tot nuttig toepasbare grond (dit geldt voor ernstig verontreinigde grond).

Op basis van een partijkeuring beslist Rijkswaterstaat Leefomgeving/Bodem+ of de partij reinigbaar is. De minister van Infrastructuur en Milieu heeft Bodem+ aangewezen om de reinigbaarheid van grond en baggerspecie te beoordelen.

Instrumenten:
Voor een goede uitvoering van het Besluit bodemkwaliteit zijn de volgende instrumenten van belang:

Voor een goede analyse van diverse bodemthema's in relatie tot ruimtelijke ordening kan gebruik worden gemaakt van: externe linkRouteplanner BodemAmbities.

Nadere informatie:
Op de website van Bodem+ is het externe link[kennisplein] over het Besluit bodemkwaliteit ingericht. Hier vindt u een overzicht van alle beschikbare informatie over de inhoud van het Besluit, de Risicotoolbox, het meldpunt, de handreiking, Eural, praktijkvoorbeelden en nog veel meer. Ook blijft u via het Kennisplein op de hoogte van de actuele ontwikkelingen en de veelgestelde vragen.

Zie ook [Kwaliteitszorg in het bodembeheer].