Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Beleidsblad Besluit lozen buiten inrichtingen

Status

16 maart 2011 (Staatsblad 2011, nr. 153). In werking op 1 juli 2011. Laatste wijziging in 2014, bekend gemaakt in Staatsblad 2014, 82.

Relatie met overige regelgeving of beleidsstukken

Het besluit is gebaseerd op de [Wet milieubeheer], de [Waterwet] en de Wet bodembescherming (zie ook [Beleidsblad Bodembescherming Wet bodembescherming]). De bijbehorende Regeling lozen buiten inrichtingen is gepubliceerd in Staatscourant 2011, 6888.

Doelstelling en reikwijdte

Dit besluit bevat regels voor een groot aantal categorieën van lozingen die het gevolg zijn van activiteiten die plaatsvinden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer. Het Besluit lozen buiten inrichtingen stelt alleen regels voor het lozen van afvalwater. Lozingen vanuit de meeste inrichtingen vallen onder het [Activiteitenbesluit] en het lozen vanuit particuliere huishoudens is geregeld met het Besluit lozing afvalwater huishoudens.

Inhoud

Opbouw van het besluit

Dit besluit bevat regels voor een groot aantal categorieën van lozingen die het gevolg zijn van activiteiten die plaatsvinden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer en particuliere huishoudens. Alle lozingsroutes, oppervlaktewater, bodem en riolering, komen in het Besluit aan de orde. Het Besluit spitst zich toe op de lozingen, die gelet op de aard, omvang en de plaats van het lozen door middel van algemene voorschriften kunnen worden gereguleerd, zonder voorafgaande individuele beoordeling door het bevoegd gezag.

In dit besluit zijn voor de meer milieurelevante lozingen en lozingsaspecten concrete voorschriften opgenomen. Waar mogelijk is dit gedaan in de vorm van gekwantificeerde doelvoorschriften, zoals emissiegrenswaarden. Daar waar het formuleren van een gekwantificeerd doelvoorschrift niet mogelijk is gebleken of daar waar toetsing aan een doelvoorschrift niet op een eenvoudige wijze mogelijk is, is veelal voor verplichte maatregelen gekozen. Indien verplichte maatregelen zijn opgenomen, biedt dit besluit wel de ruimte voor het toepassen van alternatieve, aan een verplichte maatregel gelijkwaardige maatregelen. Omdat deze gelijkwaardigheid niet op elk moment eenvoudig kan worden getoetst aan een gekwantificeerd doelvoorschrift is ervoor gekozen om in dit geval voorafgaande toestemming van het bevoegd gezag te vereisen (gelijkwaardigheidstoets). De lozer moet daartoe aantonen dat de maatregel voldoet.

Het besluit biedt ook de mogelijkheid om in de ministeriële regeling gekoppeld aan doelvoorschriften erkende maatregelen op te nemen. Dit met het oog op die lozers, die duidelijkheid over welke maatregelen genomen moeten worden verkiezen boven de keuzevrijheid die doelvoorschriften bieden.

Voor de minder milieurelevante lozingsaspecten of meer theoretische handelingen is in dit besluit een zorgplichtbepaling opgenomen. Hierin is aangegeven dat “degene die loost en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door die lozing nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels, die gevolgen beperkt voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd”. De zorgplichtbepaling biedt het bevoegd gezag ook de mogelijkheid om, indien een aspect in activiteitspecifieke voorschriften niet uitputtend is geregeld, maatwerkvoorschriften te stellen (dat wil zeggen aanvullende eisen ten opzichte van de algemene regels van het besluit).

Activiteitspecifieke voorschriften

De lozingen waaraan in dit besluit regels zijn gesteld kunnen worden onderverdeeld in een aantal categorieën:

  • lozen vanuit activiteiten die ook binnen inrichtingen kunnen plaatsvinden en waaraan regels zijn gesteld in het Activiteitenbesluit;
    Diverse activiteiten vinden zowel binnen als buiten inrichtingen plaats. In dat geval bevatten het Activiteitenbesluit en het Besluit lozen buiten inrichtingen inhoudelijk gelijke voorschriften. Het gaat hier om de volgende activiteiten:
    • lozen van grondwater bij bodemsanering en proefbronnering (NB. ten opzichte van de oude regeling in het Activiteitenbesluit zijn enige veranderingen doorgevoerd in zowel het Blbi als het Activiteitenbesluit. De voorschriften met betrekking tot het bij bodemsanering lozen van naftaleen en PAK’s zijn verruimd. De voorschriften die een minimaal zuurstofgehalte bij het lozen inhouden zijn geschrapt. De meldingsregeling is afgestemd op het Besluit uniforme saneringen.)
    • lozen van grondwater bij ontwatering (Bij lozingen in het vuilwaterriool is de toegestane tijdsduur verlengd van vier naar acht weken. Bij het lozen in een oppervlaktewaterlichaam is het onderscheid tussen aangewezen en niet-aangewezen oppervlaktewaterlichamen vervallen);
    • lozen van afvloeiend hemelwater (deze categorie heeft betrekking op lozingen vanaf wegen -Rijkswegen, provinciale, gemeentelijke en waterschapswegen, en bijbehorende bruggen, tunnels en andere kunstwerken -, pleinen, winkelstraten en overige verhardingen in het openbaar gebied);
    • lozen van huishoudelijk afvalwater (in aanvulling op andere regels zijn in dit besluit regels opgenomen voor het lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit treinen en vanuit pleziervaartuigen);
    • lozen bij wassen van motorvoertuigen;
    • lozen ten gevolge van opslaan en overslaan van goederen.
  • lozen ten gevolge van werkzaamheden aan vaste objecten
    Bij reinigings-, conserveringswerkzaamheden en andere onderhoudswerkzaamheden aan vaste objecten kunnen verschillende afvalstromen ontstaan, afhankelijk van de techniek die wordt toegepast. Bij «droge technieken» komen bijvoorbeeld straalmiddel, schuursel en verfresten vrij, die in het milieu kunnen geraken. Bij «natte technieken», waarbij water wordt toegepast, ontstaat afvalwater.
    In onderhavig besluit zijn regels gesteld aan het lozen van het ontstane afvalwater via alle potentiële lozingsroutes (bodem, oppervlaktewater, rioolstelsels). Dezelfde regels zijn ook opgenomen in het Activiteitenbesluit. Het Lozingenbesluit Wvo vaste objecten is met de inwerkingtreding van het Blbi ingetrokken.
  • lozen uit voorzieningen voor het beheer van afvalwater;
    Met dit besluit wordt ook het lozen dat plaatsvindt door of namens de gemeente in het kader van de uitvoering van de gemeentelijke zorgplichten geregeld. Dat betreft de zorgplicht voor stedelijk afvalwater op grond van artikel 10.33 Wet milieubeheer, en de zorgplichten voor afstromend hemelwater en grondwater op grond van artikel 3.5 en 3.6 Waterwet. Het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) heeft hierbij een centrale rol. Het gaat hier om de volgende gemeentelijke lozingen:
    • vanuit een schoonwaterstelsel in de bodem of het oppervlaktewater
    • vanuit overstorten van vuilwaterstelsels in het oppervlaktewater en
    • vanuit alternatieve systemen, volgens artikel 10.33, tweede lid, Wet milieubeheer, in de bodem of het oppervlaktewater.
      Voorwaarde in deze artikelen is dat de voorzieningen worden genoemd in en beheerd volgens het GRP en het lozen conform het GRP wordt uitgevoerd. 
  • lozen in verband met waterbeheer;
    Bij werkzaamheden in oppervlaktewaterlichamen, zoals ontgravingen, baggerwerkzaamheden en andere werkzaamheden in het kader van het beheer van het oppervlaktewaterlichaam, vinden verschillende handelingen plaats, waarbij ook weer stoffen en afvalwater worden teruggevoerd in het oppervlaktewaterlichaam.Voor lozen in het oppervlaktewater ten gevolge van ontgravingen en baggerwerkzaamheden en andere handelingen in het kader van het waterbeheer is de vergunningplicht met dit besluit opgeheven. Het lozen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden in rijkswateren moet gemeld worden. Lozingen bij andere werkzaamheden en lozingen bij ontgravingen en baggerwerkzaamheden in regionale wateren hoeven niet te worden gemeld.
  • overig lozen buiten inrichtingen
    Dit betreft een brede categorie van regelmatig voorkomende lozingen, met in het algemeen geringe milieugevolgen. Het betreft:
    • spoelen vanaf vaartuig (zand en zeeoogst)
    • lozen van water dat als transportmedium voor zand is gebruikt
    • lozen van schoonmaakwater van distributieleidingen van drinkwater
    • het terugbrengen van oppervlaktewater
    • lozen ten gevolge van calamiteitenoefening
    • asverstrooiing
  • Algemene regels ten aanzien van bodemenergiesystemen

Dit betreft regels omtrent het installeren en in werking hebben van een gesloten bodemenergiesysteem en het lozen ten gevolge van het installeren en in werking hebben van een open bodemenergiesysteem. De regels hebben betrekking op het lozen van spoelwater, mogelijke lekkages van gesloten systemen, maar ook over temperatuur aspecten en mogelijke interferentie [zie Beleidsblad AMvB Bodemenergie].

Kader afstromend wegwater

Rijkswaterstaat heeft voor uitvoering van het besluit een Kader afstromend Wegwater opgesteld. Het kader is afgestemd met de Inspectie verkeer en Waterstaat, de waterschappen en de provincies. Rijkswaterstaat hanteert feitelijk in de praktijk al de aanpak van afstromend wegwater uit het besluit. Daarbij vult Rijkswaterstaat de zorgplicht in via ‘Good housekeeping’, een set aan beheermaatregelen die effecten van afstromend wegwater terugbrengen tot een verwaarloosbaar milieurisico.

Het kader is opgezet uitgaande van de primaire processen van Rijkswaterstaat: ‘planuitwerking en aanleg en onderhoud’ van infrastructuur. Per projectfase geeft hoe om te gaan met afstromend wegwater en wanneer afstemming met waterbeheerders nodig is. Ook geeft het aan in welke gevallen een melding noodzakelijk is en hoeveel tijd daarvoor staat. Zo verloopt de uitvoering zo soepel mogelijk.

Gebruik van het kader zorgt ervoor dat Rijkswaterstaat de meest passende en meest duurzame lozingsroute en maatregelen kan toepassen. De sleutel daartoe is enerzijds procesmatig: tijdig afstemmen met waterbeheerders, en anderzijds inhoudelijk: op het juiste moment inschakelen van specialisten voor de juiste brede afweging en keuze van route en maatregelen. Een brede afweging is nodig, omdat niet alleen waterkwaliteit, maar ook bijvoorbeeld ecologie, beheers- en onderhoudsintensiteit en veiligheid bepalend zijn voor de duurzaamheid. Eventuele eisen van waterbeheerder moeten vanuit het kader getoetst worden op doelmatigheid en duurzaamheid. Afweging tegen andere belangen in goed overleg kan leiden tot bijstelling van deze eisen. Een waterbeheerder zou bijvoorbeeld kunnen vragen om goten voor waterafvoer en het behandelen van het wegwater in een helofytenfilter. Echter hebben Helofytenfilters een beperkt milieurendement door de uitgestelde hoge piekbelastingen naar het ontvangende oppervlaktewater en vergen daarnaast zeer veel onderhoud, waardoor de kosten van onderhoud van het betreffende wegvak toenemen. Daarom wordt het gebruik van helofytenfilters ten zeerste ontraden. Bodeminfiltratie in de naastgelegen wegberm is vanuit milieu en kosteneffectiviteit een betere oplossing. Infiltreren in de berm kan daarom de betere oplossing zijn, vergeleken met een helofytenfilter.

In de praktijk blijkt dat de kwaliteit van het afstromend wegwater sterk afhankelijk is van de oppervlaktetextuur van de verharding. Als er sprake is van een verharding met een open oppervlaktetextuur (ZOAB) is er sprake van een verwaarloosbaar milieueffect. Doordat de verontreiniging in afstromend wegwater zich hoofdzakelijk hecht aan de zwevende stof (afkomstig van bandenslijpsel en slijtage van remvoeringen van motorvoertuigen), is het toepassen van een ZOAB-deklaag, in combinatie met ‘good housekeeping’, voldoende effectief als bronmaatregel om negatieve milieueffecten door afstromend wegwater te voorkomen.

Om accumulatie van zwevende stof (m.n. bandenslijpsel) in het areaal te voorkomen, is een set maatregelen nodig tijdens de beheerfase. Deze zijn in de praktijk bekend als ‘good housekeeping’. Wat houdt dat in:

  1. Regelmatig ZOAB cleanen;
  2. Uitvoeren berm- en groenonderhoud;
  3. Opschonen infiltratiepunten (o.a. retentiebekkens, zaksloten), rijbaangoten (inclusief kolken en putten) en berm-/zaksloten;
  4. Proactief omgaan met calamiteiten;
  5. Onderhouden en vervangen wegmeubilair;
  6. Monitoren kwaliteit toplaag wegberm;
  7. Onderhoud van vaste objecten (bruggen, viaducten, sluizen e.d.).

Tot slot mogen verontreinigingen en schoonmaakwater die vrijkomen bij calamiteiten op of bij de Rijksinfrastructuur, niet worden geloosd op de bodem of in het oppervlaktewater. Om de effecten van calamiteiten te minimaliseren, zijn bij alle wegendistricten van Rijkswaterstaat calamiteitenplannen aanwezig.

Informatiebronnen