Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Beleidsblad Flora- en faunawet

Status

2 juli 1999 (Staatsblad 1998, 402), laatst gewijzigd bij Staatsblad 2011, 201

Relatie met overige regelgeving of beleidsstukken

De Flora- en faunawet voldoet aan de wetgeving van de Europese Unie (EU). In de wet is onder meer de Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand) en de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna) verwerkt.

In de Flora- en faunawet wordt onder meer verwezen naar de Natuurbeschermingswet met voorzieningen in het belang van de natuurbescherming. Voor gebieden die krachtens de Natuurbeschermingswet zijn aangewezen als beschermd natuurmonument of staatsnatuurmonument dan wel gebieden waarvan de aanwijzing als beschermd natuurmonument in overweging is genomen, kunnen andere regels van kracht zijn. Uit de Natuurbeschermingswet is het hoofdstuk soortenbescherming in de Flora- en faunawet opgenomen.

Doel en reikwijdte

De Flora- en faunawet is gericht op het beschermen en het behouden van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten, zowel inheemse (van nature in Nederland voorkomende) als uitheemse soorten. De reeds gebruikelijke verboden voor de inheemse soorten uit de oude wetten zijn ook van kracht in de Flora- en faunawet. Zo is het verboden om beschermde inheemse planten te plukken en beschermde inheemse dieren te doden of te vangen.

De Flora- en faunawet beschermt tevens de nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van bovengenoemde dieren. De status van het gebied waar de planten- of diersoort voorkomt, is daarbij niet van belang. Dit aspect van de wet komt naar voren wanneer infrastructuur aangelegd of uitgebreid wordt. Indien dit gebeurt in gebieden waar dieren en/of planten voorkomen met een beschermde status, dan is voor wijzigingen in dit gebied een ontheffing noodzakelijk.

Inhoud

Inleiding

De Flora- en faunawet stelt regels ter bescherming van in het wild levende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet heeft een aantal wetten op het gebied van soortenbescherming vervangen. Deze wetten bestaan al decennia lang. De belangrijkste zijn de Vogelwet, de Jachtwet en de Wet bedreigde uitheemse diersoorten. Uit de Natuurbeschermingswet is het hoofdstuk soortenbescherming in de Flora- en faunawet opgenomen. Deze wetten verschillen in hun uitgangspunten en opzet.

Kernpunten

De kern van de Flora- en faunawet is dat de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten wordt beschermd en behouden. Het uitgangspunt van de wet is ‘nee, tenzij’. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Daarnaast erkent de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde zijn (erkenning van de intrinsieke waarde). Van het verbod op schadelijke handelingen (‘nee’) kan onder voorwaarden (‘tenzij’) worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling.

Aan de Flora- en faunawet wordt onder meer invulling gegeven door middel van:

In de Flora- en faunawet is een zorgplicht opgenomen, waarbij men voldoende zorg in acht neemt voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Deze zorg houdt in ieder geval in dat: “een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterweg te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken”. De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.

Ontheffingen of vrijstellingen van de verbodsbepalingen kunnen onder andere worden verleend:

  • In het belang van de volksgezondheid en de openbare veiligheid.
  • In het belang van de veiligheid van het luchtverkeer.
  • Met het oog op andere, bij AMvB aan te wijzen belangen.

De vrijstellingen of ontheffingen worden verleend door Gedeputeerde Staten of de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, afhankelijk van het doel van de ingreep.

De Flora- en faunawet bevat een aantal verbodsbepalingen om er voor te zorgen dat in het wild levende soorten zoveel mogelijk met rust worden gelaten. Op het gebied van flora is het onder meer verboden planten te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen. Op het gebied van fauna is het onder meer verboden dieren te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen, of dieren opzettelijk te verontrusten.

De Flora- en faunawet maakt het mogelijk een landschapselement of object aan te wijzen als beschermde leefomgeving. De provincie is hiervoor het bevoegd gezag. Deze mogelijkheid is in de wet opgenomen om locaties die van groot belang zijn voor het voortbestaan van een planten- of diersoort te beschermen. Hierbij valt te denken aan een fort of bunker waar vleermuizen overwinteren, een dassenburcht, een plek waar orchideeën groeien of een muur met daarop beschermde planten. De aanwijzing tot beschermde leefomgeving maakt het mogelijk bepaalde handelingen te verbieden of strenge voorwaarden te stellen aan de handelingen die op die bewuste plaats de kwaliteit kunnen aantasten.

Het is wettelijk verplicht om onderzoek te doen naar de effecten van ruimtelijke ingrepen op beschermde planten- en diersoorten. De eerste stap bij dit natuuronderzoek is veelal een oriënterend veldonderzoek (quick-scan). Op basis van terreinkenmerken en bestaande informatie wordt nagegaan in hoeverre door de ingreep negatieve effecten op beschermde soorten te verwachten zijn. Wanneer onvoldoende informatie aanwezig is over beschermde soorten in het plangebied, kan het nodig zijn een aanvullende veldinventarisatie uit te voeren. Indien met de ingreep bedreigde of beschermde soorten in het geding zijn, die vermeld staan op Bijlage II of IV van de Habitatrichtlijn, kan een project- en compensatieplan noodzakelijk zijn. In dit plan worden de maatregelen voor de betreffende soorten beschreven die de duurzame staat van instandhouding van de soorten in het plangebied en omliggende regio waarborgen.

Door reeds in een vroeg stadium van de planvorming rekening te houden met de Flora- en faunawet kunnen mogelijke nadelige effecten al binnen het plan worden opgelost (door mitigerende of compenserende maatregelen) en noodzakelijke ontheffingen tijdig worden aangevraagd om vertraging in planvorming en uitvoering te voorkomen.

De status van een gebied is te achterhalen via het digitale natuurloket. Via dit loket kan direct inzicht verkregen worden in de aanwezigheid van beschermde planten- en dierensoorten op specifieke locaties. Via een interactieve kaart kan per vierkante kilometer bepaald worden of er beschermde soorten voorkomen. Ook wordt informatie gegeven over de wettelijke bepalingen waaronder deze dieren en planten vallen.

Informatiebronnen