Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Beleidsblad Omgevingsvergunning voor bouwen

Titel:
Omgevingsvergunning voor bouwen

Status en reikwijdte regelgeving:
Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 zijn de bepalingen met betrekking tot de bouwvergunning en handhaving overgeheveld vanuit de Woningwet naar de Wabo. Hiermee is de bouwvergunning vervangen door de omgevingsvergunning voor bouwen.

De Woningwet is echter nog steeds van belang bij de toetsing of bouwen op verontreinigde grond is toegestaan. Veiligheid en gezondheid zijn uitgangspunten van de Woningwet. De Woningwet heeft als doel de bewoning van slechte woningen onmogelijk te maken en de bouw van goede woningen te bevorderen.

In artikel 8 van de Woningwet is geregeld dat de gemeenteraad een bouwverordening moet vaststellen. Het aantal onderwerpen dat in de bouwverordening wordt geregeld, is na aanpassing van de Woningwet en de invoering van het Bouwbesluit 2012 verminderd. Er zijn nog 3 voorschriften over:

  • stedenbouwkundige voorschriften;
  • voorschriften om bouw op verontreinigde bodem te voorkomen;
  • procedurele welstandsvoorschriften.

In artikel 8, lid 2 van de Woningwet is aangegeven dat de bouwverordening voorschriften moet bevatten omtrent het tegengaan van het bouwen van een bouwwerk op verontreinigde bodem. Artikel 8 lid 3 bepaalt dat de voorschriften, bedoeld in het tweede lid, hebben uitsluitend betrekking op bouwwerken:

  1. waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;
  2. en het bouwwerk de grond raakt of het gebruik wordt gewijzigd.

Relatie met de Wet bodembescherming:
In artikel 6.2c van de Wabo is een koppeling aangebracht tussen de Omgevingsvergunning en de Wet bodembescherming (Wbb). Deze koppeling houdt in dat een omgevingsvergunning vertraagd in werking treedt als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  1. het moet gaan om een bouwwerk als bedoeld in art. 8 derde lid Woningwet ;
  2. er is een redelijk vermoeden dat sprake is van een geval van ernstige verontreiniging;
  3. de verontreiniging is voor 1987 ontstaan;
  4. de verontreiniging moet gelegen zijn ter plaatse van het bouwwerk.

Voor die gevallen geeft art. 6.2c lid 1 Wabo aan dat de omgevingsvergunning in werking treedt als:

  • is vastgesteld dat geen sprake is van een geval van ernstige verontreiniging ten aanzien waarvan spoedige sanering noodzakelijk is;
  • met het saneringsplan, als bedoeld in artikel 39, tweede lid, van de Wet bodembescherming, is ingestemd en het desbetreffende besluit in werking is getreden;
  • de vijf weken termijn van een BUS melding is verstreken.

De aanhoudingsplicht voor beslissingen op aanvragen om bouwvergunning (art. 52a Woningwet) is in de Wabo dus in de vorm van een uitgestelde inwerkingtredingsbepaling teruggekomen. In afwijking van het eerste lid is in artikel 6.2 c lid 2 bepaalt dat de omgevingsvergunning ook in werking treedt als is vastgesteld dat:

  • sprake is van een geval van ernstige verontreiniging ten aanzien waarvan spoedige sanering noodzakelijk is;
  • geen sprake is van risico’s voor de mens, en;
  • het bouwen de uitvoering van de sanering niet belemmert.

Doorgaans is in de vergunning als voorwaarde opgenomen dat pas gestart mag worden met de daadwerkelijke bouw op het moment dat het bevoegd gezag Wbb heeft ingestemd met het evaluatieverslag. Bij een sanering waarbij een saneringsmaatregel tevens een onderdeel van het bouwwerk is (bijvoorbeeld een betonvloer die tevens als isolatielaag dient) bepaalt het bevoegd gezag die de omgevingsvergunning heeft afgegeven wanneer gestart mag worden met de bouw.

Uitwerking voorschriften Wabo:
In het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn de voorschriften uit de Wabo verder uitgewerkt. Zoals de vergunningplicht en het aanwijzen van het bevoegd gezag. De voorschriften voor vergunningvrij bouwen staan in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht.

Met het opnemen van de indieningsvereisten in het Bor vervalt ook het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (Biab). Het onderscheid tussen lichte en reguliere bouwvergunning is geheel komen te vervallen (betreffende artikelen uit de Woningwet zijn geschrapt).

De categorie lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken zijn deels ondergebracht bij de categorie ‘omgevingsvergunningvrije’ bouwwerken (zie bijlage II van het Bor). Het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb) is vervallen.

In de Wabo is via de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor) vastgelegd welke documenten en gegevens vereist zijn bij de vergunningaanvraag. Met betrekking tot bodemverontreiniging zijn de volgende onderdelen relevant:

  • Artikel 2.4 onder d. van de Regeling omgevingsrecht geeft aan dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen een onderzoeksrapport over de bodemgesteldheid moet worden overgelegd.( “In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager ten behoeve van toetsing aan de overige voorschriften van de bouwverordening een onderzoeksrapport betreffende verontreiniging van de bodem, gebaseerd op onderzoek dat is uitgevoerd door een persoon of een instelling die daartoe is erkend op grond van het Besluit bodemkwaliteit”);
  • Artikel 4.4, lid 2 van het Bor bepaalt dat gegevens en documenten waarover het bevoegd gezag al beschikt, niet opnieuw hoeven te worden verstrekt. Dit geldt in beginsel ook voor gegevens die zijn verstrekt in de periode dat de Wabo nog niet in werking was getreden. Uit het algemene bestuursrecht volgt dat het bevoegd gezag wel gehouden is de volledigheid en actualiteit te toetsen van deze gegevens en documenten die de aanvrager niet bij de aanvraag verstrekt, omdat deze al in het bezit van het bevoegd gezag zijn.

Bouwverordening
De gemeenteraad stelt een bouwverordening vast gebaseerd op de Woningwet. De verordening bevat een hoeveelheid voorschriften, waarvan enkelen betrekking hebben op de bodem. Meestal volgen gemeenten het gestelde in de Modelbouwverordening, zoals opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, zijn in de Mor de eisen voor bodemonderzoek bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen vastgelegd. In de gemeentelijke bouwverordening wordt geregeld onder welke omstandigheden vrijstelling kan worden verleend. Naast een beschrijving van situaties waar een vrijstelling kan worden verleend, beschrijft de bouwverordening ook de eisen als men gebruik wil maken van de vrijstelling.

Bij het invullen van de regels in de bouwverordening heeft de gemeente de nodige bestuurlijke vrijheid. Het is niet altijd wenselijk om een bodemonderzoek te verlangen, omdat dit een onnodige kostenpost bij het bouwen met zich meebrengt. De gemeente bepaalt zelf wanneer er reeds voldoende inzicht is in de bodemgesteldheid. In de praktijk is dit afhankelijk van de historische (verdachte) bodembedreigende activiteiten en van de lokale bodemkwaliteit. In de toelichting op de Modelbouwverordening wordt als voorbeeld van voldoende gegevens genoemd: een recent verkennend onderzoek dat kwalitatief gelijkwaardige informatie heeft opgeleverd (bodemonderzoek in het kader van aan- en verkoop of een bodemonderzoek uitgevoerd voor een eerdere vergunning op het perceel). Ook een bodemkwaliteitskaart (BKK) in combinatie met een bodembeheerplan (BBP) is als voldoende onderzoeksresultaat te beschouwen. Aangezien een BKK niets zegt over een lokale verontreiniging is het aan te bevelen om voor de betreffende locatie dan nog wel een historisch onderzoek (NEN5725) uit te (laten) voeren.

Instrumenten:
Bij gemeenten zijn soms checklists aanwezig in de vorm van een bodemtoets voor bouwvergunning.

Nadere informatie: