Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Archeologie, algemeen

In Nederland wordt de zorg voor het cultureel erfgoed gezien als een verantwoordelijkheid van overheden en particulieren samen. Het overheidsbeleid is gericht op het behoud, duurzaam beheer en verbetering van de toegankelijkheid van zowel de overblijfselen uit het verleden zelf, als de informatie die daarover beschikbaar is. Niet alleen worden wettelijke kaders gesteld voor de omgang met zowel gebouwde als archeologische monumenten, ook kan financiële ondersteuning worden verschaft aan particulieren bij het onderhoud, de instandhouding, en het onderzoek van cultureel erfgoed.

Het laten uitvoeren van archeologische werkzaamheden door private organisaties is een betrekkelijk nieuw fenomeen in Nederland. Deze verandering hangt samen met algemeen maatschappelijke trends als een terugtredende overheid, de behoefte aan minder regels en meer transparantie en decentralisatie. Tot enkele jaren geleden waren de organisatie en uitvoering van archeologisch onderzoek vrijwel exclusief de taak van de overheid en universitaire instellingen. Met de invoering van het Europese [Verdrag van Valletta (Malta)] en daaraan gekoppeld het hanteren van het “de veroorzaker betaalt principe” is hierin verandering gekomen. Voortaan stelt de overheid de regels en wordt van initiatiefnemers, zowel publieke als private (o.a. grondeigenaren, bouwers, ontwikkelaars en hun adviseurs op het gebied van de ruimtelijke inrichting) verwacht dat zij bij voorgenomen bodemingrepen zelf rekening houden met archeologische waarden en deze zonodig veilig stellen. Ze kunnen daarbij gebruik maken van de archeologische dienstverlening van een groeiend aantal bedrijven. Het uitvoeren van archeologische werkzaamheden is echter streng gereguleerd via een speciale [vergunning] en bindende [kwaliteitsnorm].

Het belangrijkste wettelijk kader voor de Nederlandse archeologische monumentenzorg is de [Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 (Wamz)], formeel een herziening van de [Monumentenwet 1988] en enige andere wetten (o.a. [Ontgrondingenwet], [Wet milieubeheer] en de [Woningwet]). Hiermee is de invoering van de principes van het [Verdrag van Valletta] definitief in de Nederlandse wetgeving verankerd.

Onderdelen van deze wet zijn:

  • Verplichting tot het meewegen van archeologische waarden bij beslissingen op het gebied van de Ruimtelijke Ordening. Als gevolg hiervan wordt van lokale overheden een actievere opstelling verwacht als het gaat om de zorg voor archeologische vindplaatsen op het eigen grondgebied;
  • Brede invoering van het “de veroorzaker betaalt principe” bij inrichtingsprojecten die een bedreiging kunnen vormen voor het bodemarchief.

Dit heeft geleid tot:

  • De introductie van marktwerking bij de uitvoering van archeologische werkzaamheden;
  • De introductie van een [kwaliteitsysteem voor archeologische werkzaamheden] gekoppeld aan een erkenningsregeling voor alle instellingen en bedrijven die deze werkzaamheden uitvoeren.

Ter uitvoering van het in de Wamz bepaalde, is in het externe linkBesluit op de archeologische monumentenzorg (Bamz) besloten tot de invoering van een [noodfonds voor excessieve kosten] als gevolg van archeologische opgravingen.

Daarnaast wordt een steeds sterker accent gelegd op een meer integrale benadering van de zorg voor, en de ontsluiting van, het cultureel erfgoed. De (ondergrondse) archeologie is een aspect van het cultuurhistorisch erfgoed, waartoe tevens ook het historisch landschap en de historische bebouwing behoren. Dit komt onder meer tot uiting in de fusie (november 2006) van de twee belangrijkste nationale instellingen op het gebied van de erfgoedzorg, de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) in Amersfoort en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RDMZ) in Zeist. De nieuwe dienst draagt tegenwoordig de naam [Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE)].