Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Archeologie, beleid, archeologische monumenten

Voor bekende archeologische monumenten (vindplaatsen) bestaan in Nederland de volgende vormen van bescherming:

Rijksmonumenten worden door de externe linkMinister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangewezen. Voor verandering of aantasting is een vergunning van de minister verplicht. Vergunningen voor de archeologische monumenten worden verleend door de externe linkRijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Aan een dergelijke vergunning kunnen stringente voorwaarden worden verbonden. Voor de gebouwde monumenten verleent de gemeente deze vergunning, waarbij de RCE soms een adviserende rol kan vervullen.

Nederland kent op dit moment ongeveer 1800 beschermde archeologische (rijks)monumenten.

Provinciale monumenten worden door het provinciaal bestuur aangewezen. Het aantal provinciale archeologische monumenten is op dit moment nog beperkt. Voor verandering of aantasting is een vergunning van het provinciaal bestuur verplicht en aan de vergunning kunnen stringente voorwaarden worden verbonden.

Gemeentelijke monumenten worden door de Gemeenteraad aangewezen. Het aantal gemeentelijke archeologische monumenten is op dit moment nog beperkt. Het aantal neemt wel in snel tempo toe. Voor verandering of aantasting van een archeologisch monument is een vergunning van het gemeentebestuur verplicht en aan de vergunning kunnen stringente voorwaarden worden verbonden.

De meeste (andere) behoudenswaardige archeologische vindplaatsen worden op dit moment beschermd via planregels en voorschriften in [bestemmingsplannen]. Ten onderscheid van de wettelijke bescherming via de monumentenwet wordt hierbij meestal gesproken van planologische bescherming.

Voorbeeld van een gemeentelijk beslisprocol
Aan de hand van het beslisschema noodzaak aanlegvergunning bepaalt een gemeente op basis van de eigen archeologische beleidsadvieskaart met verschillende categorieën archeologische gebieden of een aanlegvergunning noodzakelijk is. In dit voorbeeld heeft de gemeente vijf categorieën archeologische gebieden onderscheiden, ieder met hun eigen vorm van planologische bescherming zoals vastgelegd in het [bestemmingsplan].

N.B.: de genoemde oppervlaktes en dieptes zijn slechts bij wijze van voorbeeld en hebben geen algemene geldigheid (bron: Beleidsadvieskaart gemeente Houten, Vestigia 2007).

  1. Categorie 1: Beschermd archeologisch monument
    Deze terreinen zijn op basis van de Monumentenwet 1988 aangewezen als beschermd archeologisch monument, of staan op de voorlopige lijst. Het beschermingsregime voor deze monumenten staat los van het bestemmingsplan, zij het dat het voorgestelde artikel 24b hierop eveneens van toepassing kan worden gemaakt. Wel zijn terreinen die onder dit regime vallen opgenomen op de plankaart.
  2. Categorie 2: Gebied of terrein met de (dubbel) bestemming “van archeologische waarde”
    Op deze terreinen rust een voorschrift om aanlegvergunning als in artikel 21a en de bepaling opgenomen onder artikel 24b. Het vrijstellingscriterium voor bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van plangebieden ligt in dit geval bij ingrepen kleiner dan 100 m² en/of niet dieper dan 0,5 m –mv. Er wordt dus vrijstelling verleend wanneer een of beide drempels niet worden overschreden. Een vergunning is vereist wanneer beide drempels worden overschreden.
  3. Categorie 3: Gebied of terrein met de (dubbel)bestemming “hoge archeologische verwachting”
    Op deze terreinen rust een voorschrift om aanlegvergunning als aangegeven in art. 21b. Het vrijstellingscriterium voor bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van plangebieden ligt in dit geval bij ingrepen van kleiner dan 500 m² en/of niet dieper dan 0,5 m –mv. Er wordt dus vrijstelling verleend wanneer een of beide drempels niet worden overschreden. Een vergunning is vereist wanneer beide drempels worden overschreden.
  4. Categorie 4: Gebied of terrein met de (dubbel)bestemming “gematigde archeologische verwachting”
    Op deze terreinen rust een voorschrift om aanlegvergunning zoals aangegeven in art. 21c. Het vrijstellingscriterium voor bodemingrepen en te bebouwen oppervlakten van plangebieden ligt in dit geval bij ingrepen kleiner dan 5.000 m² en/of niet dieper dan 1 m –mv. Er wordt dus vrijstelling verleend wanneer een of beide drempels niet worden overschreden. Een vergunning is vereist wanneer beide drempels worden overschreden.
  5. Categorie 5: Gebied of terrein “zonder, of met een lage archeologische verwachting”
    Op deze terreinen rust geen voorschrift om aanlegvergunning. Wel zal bij m.e.r.-plichtige projecten en projecten die onder de tracéwet vallen nader onderzoek worden verlangd. Deze situaties vallen onder het regime van de Wet Milieubeheer en de Tracéwet.1

Opgravingsvergunning

Naast de regelgeving op het gebied van de bescherming van het bekende monumentenbestand zijn er in Nederland ook strenge regels als het gaat om de opsporing en het onderzoek van archeologische vindplaatsen. Het doen van opgravingen en het doen van andere vormen van onderzoek met het doel archeologische relicten op te sporen is alleen voorbehouden aan organisaties en bedrijven die beschikken over een speciale vergunning van de [Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap]. De [Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed] is belast met het verlenen van de vergunning. Om in aanmerking te komen voor een vergunning dienen organisaties en bedrijven zich vooraf te conformeren aan de [Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA)] en te beschikken over voldoende gekwalificeerd personeel.