Archeologie, beleid, provinciaal
Op het gebied van het Erfgoedbeleid kennen de twaalf Nederlandse provincies een vrij sterke autonomie. Onderlinge afstemming, en overleg met het Rijk, vindt plaats binnen de koepelorganisatie Interprovinciaal Overleg (IPO). Gevoed door de Brede Overleg- en Adviesgroep-Cultuur (BOAG-C), worden voorstellen op het terrein van monumentenzorg en archeologie worden behandeld in de Adviescommissie Cultuur van het IPO.
De [herziening van de Monumentwet in 2007] heeft de provincie de bevoegdheid gegeven archeologische attentiegebieden aan te wijzen. Dit is echter geen verplichting. Provincies kunnen (door middel van de aangewezen archeologische attentiegebieden) gemeenten dwingen bescherming en behoud van archeologische waarden in deze gebieden in hun bestemmingsplannen te realiseren. Deze bevoegdheid is met name gecreëerd als een tussentijdse maatregel om te voorkomen dat terreinen van archeologische waarde die nog geen formele status hebben, planologisch te kunnen beschermen in afwachting van opname in het bestemmingsplan.
Bijna alle provincies hebben een eigen Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) of Cultuurhistorische Kaart (CHK) ontwikkeld, of zijn daarmee bezig. Deze beleidskaarten geven een overzicht van de kenmerkende cultuurhistorische en archeologische structuren van de betreffende provincie, en zijn over het algemeen overgenomen in de provinciale streek- of omgevingsplannen. Zij kunnen gebruikt worden ter onderbouwing van inrichtingsplannen en structuurvisies, waarin cultureel erfgoed beschermd dient te worden, het controleren van bestemmingsplannen etc. Iedere provincie heeft zijn eigen website waarop de kaarten kunnen worden geraadpleegd.
Op regionaal niveau waren de provincies verantwoordelijk voor het opstellen van Streekplannen, die echter sinds de nieuwe [Wet ruimtelijke ordening (Wro)] worden vervangen door structuurvisies/omgevingsvisies en specifieke verordeningen of richtlijnen. Ook dienden de provincies tot voor kort hun goedkeuring te verlenen aan gemeentelijke bestemmingsplannen buitengebied. Cultuurhistorie en archeologie waren in dat verband een vast onderdeel van de reguliere provinciale toetsing van deze bestemmingsplannen. Binnen de nieuwe Wro zal die toetsing achteraf grotendeels gaan verschuiven naar kenbaar maken van visies en zienswijzen vooraf.
Op ambtelijk niveau beschikt elke provincie over een eigen [provinciaal archeoloog] of archeologisch beleidsmedewerker, die valt onder een bureau of afdeling met verantwoordelijkheid voor de archeologische monumentenzorg. De uitvoerende taken verschillen in aard en intensiteit. Een en ander hangt met name af van de mate waarin de provincie een actief autonoom monumentenbeleid voert. In toenemende mate formuleren provincies hun eigen beleidsplannen voor cultureel erfgoed, en in het bijzonder voor archeologie. Bij een aantal provincies zijn (een deel van ) die uitvoerende taken gedelegeerd aan provinciaal steunpunt cultureel erfgoed. Vrijwel alle provinciale bureaus vervullen een taak op het gebied van planadvies, het aanwijzen van provinciale archeologische attentiegebieden, het bijhouden van de [Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS)], al dan niet inclusief een [Archeologische Monumentenkaart (AMK)] en het beheer van het [provinciale depot van bodemvondsten]. Het onderhouden van het provinciale depot is een wettelijke taak van de provincies vastgelegd in de Monumentenwet. Met de nieuwe Wro is de toetsende rol van de provincie op bestemmingsplannen (buitengebied) als het gaat om de archeologie grotendeels komende vervallen. Daarvoor in de plaats gekomen zijn provinciale richtlijnen voor (voor)onderzoek en het inbrengen van zienswijzen in de (voor)ontwerpfasen. In laatste instantie hebben provincies via de Wro de bevoegdheid om desnoods via een aanwijzing gemeenten te dwingen terreinen van archeologische waarden in hun bestemmingplannen op te nemen met planregels gericht op behoud en bescherming.