Archeologie, het AMZ-proces, toelichting stappenplan, deel definitief onderzoek en begeleiding
Definitief onderzoek
Is behoud in situ niet realiseerbaar, dan dient de aanwezige, als behoudenswaardig gewaardeerde, vindplaats te worden onderzocht. Meestal betekent dit het uitvoeren van een definitieve opgraving (DO). Het doel van opgraven is het documenteren van gegevens en het veiligstellen van materiaal uit vindplaatsen die verloren dreigen te gaan. Zo wordt informatie behouden die van belang is voor kennisvorming over het verleden. Bij een DO wordt de gehele vindplaats, of een representatief deel ervan, binnen de plangebiedgrenzen vlakdekkend opgegraven. De uitvoering vindt plaats op basis van een [Programma van Eisen] dat door een senior archeoloog op basis van de gegevens van het vooronderzoek wordt opgesteld. In het PvE worden specifieke onderzoeksvragen geformuleerd die tijdens onderzoek beantwoord zullen moeten worden, en geeft het ook de procesbeschrijving van het onderzoek weer.
Er zijn diverse soorten opgravingen zoals stadsopgravingen, opgravingen in het buitengebied en opgravingen onder water. De aard van de archeologische resten, de locatie en de wetenschappelijke vraagstellingen bepalen de te hanteren opgravingsmethode, en daarmee voor een deel ook de kosten ervan.
Na het veldwerk vindt een evaluatie plaats. Hierbij worden de resultaten van het veldwerk op basis van de vraagstelling(en) in het PvE geanalyseerd. De vondsten, monsters, sporen en structuren worden beoordeeld. Dit leidt tot een uitwerkingsplan en een materiaalselectie die ook als basis voor een (her)begroting van de uitwerking kan dienen. De evaluatiefase is vooral bedoeld om te bepalen of de geraamde hoeveelheden uit te werken vondsten en monsters en de voorgestelde methodes inderdaad voldoende zijn om aan de eisen van het PvE te kunnen voldoen.
De resultaten van de opgraving worden vastgelegd in een rapport. Het project is beëindigd op het moment dat de wetenschappelijke rapportage is goedgekeurd. De [Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie] verplicht de archeologische uitvoerder om het goedgekeurde rapport, de vondsten en bijbehorende documentatie uiterlijk twee jaar na beëindiging van het veldwerk over te dragen aan het betreffende (gemeentelijke of provinciale) [depot voor bodemvondsten]. De controle hierop is in handen van de [Erfgoedinspectie].
Archeologische begeleiding
Het bevoegd gezag kan op verschillende momenten tijdens het archeologische proces voor een archeologische begeleiding kiezen. Een archeologische begeleiding (AB) is geen alternatief voor een [IVO] of [opgraving]. Het mag dan ook alleen in andere situaties worden uitgevoerd, zoals:
- bij fysieke belemmeringen waardoor het niet mogelijk is om adequaat vooronderzoek te doen;
- wanneer men vaststelt dat een opgraving niet (meer) nodig is, maar men toch graag het zekere voor het onzekere wil nemen. In dat geval komt een AB na een [negatieve selectie] aan bod;
- in geval van bijzondere onderzoeksvragen bij uitvoeringstrajecten;
- bij het begeleiden van kleine bodemingrepen (bijvoorbeeld onderhoud) van gewaardeerde archeologische terreinen met een beschermd regime (AMK terreinen, wettelijk beschermde monumenten).
Voor de uitvoering van de archeologische begeleiding is een Programma van Eisen vereist, waarin moet worden vastgelegd waarom gekozen is voor een AB in plaats van een IVO of opgraving. Bij de aanbesteding van een AB dient aandacht te worden besteed aan garanties voor het voldoen aan de eisen van het PvE. Conform de [Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie] is voor de uitvoering van een AB een opgravingsvergunning vereist, aangezien profielen en vlakken KNA-conform gedocumenteerd moeten worden en de AB in het geval van onverwacht belangrijke vondsten opgeschaald moet kunnen worden naar een volwaardige opgraving.