Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

In situ sanering, aandachtspunten voor het ontwerp

Omgaan met de heterogeniteit van de bodem is één van de meest wezenlijke thema's bij ontwerp en sturing van in situ systemen. Alle in situ saneringstechnieken zijn erop gericht door middel van stroming de verontreinigende stof convectief te verwijderen of om door middel van convectief transport de condities voor afbraak (nutriënten/zuurstof) te optimaliseren. De bodemheterogeniteit bemoeilijkt het creëren van een controleerbare stroming in de bodem. Er ontstaan stagnante zones en in slechter doorlatende delen van de bodem kan stroming onvoldoende worden gerealiseerd.

Aanwezigheid van een deel van de verontreinigende stoffen in deze zones vergroot de saneringsduur aanzienlijk. Indien het vrijkomen van de restverontreiniging traag verloopt, kan er vanuit risico-oogpunt na enige jaren een acceptabele situatie ontstaan. Steeds vaker wordt dit, mits goed onderbouwd, ook door het bevoegd gezag onderschreven.

Dimensionering en ontwerp van een in situ systeem vindt bij de gangbare technieken, homogene en goed doorlatende zandbodems en goed verwijderbare verontreinigende stoffen plaats op basis van praktijkervaring. Bij moeilijker bodems of verontreinigende stoffen wordt ter ondersteuning en bepaling van haalbaarheid en dimensionering regelmatig aanvullend lab- of pilot plant onderzoek aanbevolen en uitgevoerd. Over het algemeen wordt zekerheid ingebouwd door het aan te leggen systeem over te dimensioneren.

Bij minder homogene en gelaagde bodemtypes (fijn zand met klei/veen) wordt het effect van heterogeniteit op de prestatie van de sanering vaak onderschat. Daarnaast is het door de schaalgrootte van de huidige infiltratie- en onttrekkingsmiddelen niet goed mogelijk om micro-heterogeniteiten en kleine stagnante zones goed te doorstromen. Gestreefd moet worden naar een zo fijn mogelijk verdeeld netwerk van onttrekkingen en infiltratiemiddelen.

Bij gelaagde klei/veen bodems lijkt dit wel mogelijk: de zandlensjes fungeren daarbij als drains, vooral als de verontreinigende stof in deze beter doorlatende insluitingen zit, kan een goed saneringsresultaat bereikt worden.

Proefprojecten maken het slagen van een full-scale sanering nog niet zeker. Bij de evaluatie van uitgevoerde saneringen valt op dat in sommige gevallen een discrepantie bestaat tussen pilot project en full scale sanering. Dit heeft vooral te maken met heterogeniteit in bodemeigenschappen en met verontreinigingsgraad.