Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

In situ sanering, toepassingsgebied van in situ technieken, algemene methodiek

Algemeen

In de Richtlijn is ervoor gekozen om het toepassingsgebied van technieken en karakteristieke combinaties hiervan, weer te geven in zogenoemde kleurtabellen (zie onderstaande tabel). Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de prestatie op het gebied van grond (bron) en grondwater (pluim). In de tabellen zijn op de verticale as de verschillende laagtypes uitgezet als een van de belangrijkste locatiekenmerken. Op de horizontale as heeft een vertaling plaatsgevonden van de toepassingsvoorwaarden in de vorm van saneringsdoelen en saneringstermijnen. De kleurtabellen geven een kwalitatieve weergave van het toepassingsgebied, waarbij:

  • Rood geeft aan dat de techniek (nog) niet toepasbaar is
  • Oranje geeft aan dat de techniek zich in de praktijk niet niet bewezen heeft en mogelijk toepasbaar is
  • Groen geeft aan dat de techniek zich in de praktijk bewezen heeft en toepasbaar is

Voorbeeld van een kleurtabel voor een bepaalde techniek (of combinatie).

 

 

 

Bronsanering tot 1.000 µg/l

 

 

Laagtype/bodem

Drijflaag-verwijdering

Zaklaag-verwijdering

<1 jaar

1-2- jaar

2-5 jaar

Zand homogeen

 
 
 
 
 

Zand heterogeen

 
 
 
 
 

Klei/veen heterogeen

 
 
 
 
 

Klei/veen homogeen

 
 
 
 
 

Toelichting rood/oranje/groen tabel:

 

In de praktijk bewezen techniek: toepasbaar

 

Nog niet in de praktijk bewezen techniek: mogelijk toepasbaar

 

Niet toepasbaar

In de tabellen is aangegeven wanneer een bepaalde techniek gebruikt kan worden. Het is nadrukkelijk niet de intentie dat de techniek dan ook toegepast moet worden, noch dat toepassing in genoemde condities per definitie het meest gunstige rendement heeft.

De tabellen zijn tot stand gekomen in deskundigensessies, waarbij aan uitvoerders van de saneringstechnieken is gevraagd om op basis van hun praktische ervaringen aan te geven wat de prestatie van de technieken is. Daarbij heeft uiteraard een extrapolatie van ervaringen plaatsgevonden, omdat in de praktijk niet alle technieken in alle situaties zijn ingezet.

De beoordeling en de keuze van de feitelijke toepasbaarheid van een in situ techniek in een specifieke situatie hangt af van factoren als:

  1. Eigenschappen, concentratie, samenstelling en voorkomen van de verontreinigende stoffen
  2. Eigenschappen en heterogeniteit van bodem
  3. Ontwerp en dimensionering van de sanering
  4. Saneringsstrategie en saneringsdoel
  5. Locatiespecifieke omstandigheden

Laagtypes als belangrijkste locatiekenmerken voor beschrijving toepassingsgebied

In de kleurtabellen wordt de toepasbaarheid van de techniek aangegeven voor de verschillende locatiekenmerken in de vorm van bodemtypen:

  • Zand, homogeen fijn tot grof zand
  • Zand, heterogeen fijn tot grof zand met daarin slecht doorlatende laagjes
  • Klei/veen, heterogeen klei/veen, enigszins gelaagd of met zandige insluitingen
  • Klei/veen homogeen

Veronderstelling hierbij is dat het verontreinigde bodemsysteem in hoofdlijnen bestaat uit een afwisseling van vier verschillende bodem- of laagtypes. Deze beperking is verantwoord omdat meestal de waterdoorlatendheid, de heterogeniteit en het gehalte organische stof het meest bepalend zijn voor de toepasbaarheid van een techniek. De lagen kunnen voorkomen in de verzadigde of onverzadigde zone en kunnen een verschillende dikte en verontreinigingsgraad hebben.

Het blijkt dat deze schematisering van de bodem van verontreinigde locaties als eerste benadering redelijk voldoet. Bij complexere locaties kan het noodzakelijk zijn om een verdere verfijning aan te brengen in de bodemopbouw. Dit geldt met name indien er interactie kan plaatsvinden tussen de processen in de verschillende laagtypen. De sanering van een verontreinigde locatie kan als het ware opgesplitst worden in kleinere verontreinigde subgebieden die verschillen in verontreinigingsgraad en laagtype. Voor elk subgebied kan één bepaalde techniek of een karakteristieke combinatie worden toegepast. Voor elk subgebied kan de prestatie van de toegepaste techniek worden geëvalueerd, mits er voldoende monitoringsgegevens beschikbaar zijn.

Technieken waarvoor toepassingsgebieden zijn beschreven

De kleurtabellen die in de Richtlijn zijn opgenomen, hebben betrekking op de volgende technieken of combinaties van technieken:

Voor de volgende technieken zijn geen kleurtabellen opgesteld maar zijn de toepassingsgebieden op hoofdlijnen op omschreven wegens het ontbreken van voldoende praktijkervaring:

Het toepassingsgebied natuurlijke afbraak wordt alleen op kwalitatieve wijze beschreven, omdat deze niet kan worden getoetst aan de toepassingsvoorwaarden. Het toepassingsgebied drijflaagverwijdering in het onderdeel drijflaagverwijdering wordt beschreven op basis van een aantal aanvullende technische aspecten, omdat de toepasbaarheid van een in situ techniek als drijflaagverwijderingstechniek al wordt beschreven in bij de individuele technieken.