Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

In situ sanering, toepassingsvoorwaarden technieken, algemeen

Kader

De toepasbaarheid van technieken wordt bepaald door de (technische) prestatiekenmerken van de technieken (het ‘kunnen’ van de technieken onder praktijkomstandigheden) en beleidsmatige aspecten. Dit zijn de aspecten waarop de toepasbaarheid van technieken door het bevoegde gezag wordt beoordeeld (het ‘mogen’ van de technieken). Voor de inzet van verwerkingstechnieken in praktijksituaties vormen zij de beleidsmatige toepassingsvoorwaarden.

Het toepassingsgebied van technieken kan worden weergegeven door een confrontatie van de prestatiekenmerken (het ‘kunnen’) en de wettelijke en beleidsmatige mogelijkheden (het ‘mogen’) van de technieken.

In een eerdere studie (1997) zijn de toepassingsgebieden afgeleid door middel van praktijkevaluaties van 34 uitgevoerde projecten. Wat vooraf werd verwacht, en hetgeen bleek tijdens de verwerking van de gegevens, is dat bij het merendeel van de projecten niet sprake is van één laagtype of één techniek, maar van meerdere laagtypen en meerdere technieken. Tijdens de evaluaties zijn uiteindelijk circa 85 combinaties beschouwd, toegepast in 34 projecten. In de onderstaande tabel zijn deze combinaties gepresenteerd.

In de onderstaande tabel kan worden gezien welke techniekcombinaties geëvalueerd zijn.

Tabel 1 Combinaties van lagen en basistechnieken uit de in 1997 opgezette studie

Techniek

Bodemtype 1

Bodemtype 2

Bodemtype 3

Bodemtype 4

Ontgraven in de natte

-

1

-

3

Ontgraven in de droge

9

10

1

2

Onttrekken grondwater

15

7

3

3

Biosparging

1

-

-

-

In situ strippen

2

1

-

-

Bioventing

6

1

1

2

Bodemluchtextractie

9

4

1

1

Biorestauratie door spoelen

1

1

-

-

Bodemluchtextractie grondwater onttrekken

2

3

2

-

Biorestauratie met persluchtinjectie

3

-

-

-

In situ strippen en bioventing

2

-

1

-

In situ strippen en bodemluchtextractie

1

-

-

-

Laagtypen:

Laagtype 1: fijn tot grof zand

Laagtype 2: fijn tot grof zand met daarin slecht doorlatende laagjes

Laagtype 3: klei/veen, enigzins gelaagd of met zandige insluitingen

Laagtype 4: klei/veen

Eind 2006 is een evaluatie van de toepassingsgebieden in de Richtlijn uitgevoerd. Door de beleidswijzigingen en opgedane praktijkervaringen waren de tot dan opgenomen toepassingsgebieden in de Richtlijn niet meer actueel. De huidige toepassingsgbieden geven de situatie weer per 1 januari 2007. In eerste instantie zijn de toepassingsvoorwaarden geëvalueerd. Door beleidsontwikkelingen was het noodzakelijk gebleken om de huidige toepassingsvoorwaarden van met name de in situ technieken aan te passen. Vanwege het strategische karakter van de saneringsdoelstelling in het bodemsaneringsbeleid anno 2006 was een vertaalslag naar operationele doelstellingen noodzakelijk.

Nadat de toepassingsvoorwaarden zijn gedefinieerd, zijn de toepassingsgebieden vastgesteld.

Doelstelling

Het doel van de evaluatie was het in beeld brengen van de prestatie van in situ technieken onder praktijkomstandigheden en het vaststellen van het toepassingsgebied onder bepaalde locatiespecifieke omstandigheden.

Werkwijze

De huidige toepassingsgebieden in de Richtlijn zijn door middel van deskundigensessies vastgesteld. Daarbij zijn de toepassingsgebieden voorgelegd aan een groep ervaringsdeskundigen, die op basis van hun eigen praktijkervaring van uitgevoerde saneringen de toepassingsgebieden van een specifieke techniek hebben aangegeven.

Opgemerkt wordt dat technieken meestal niet individueel toegepast worden, maar dat gebruik wordt gemaakt van combinaties van technieken, saneringsstrategieën of concepten. Bij varianten gericht op het verwijderen van verontreinigingen wordt meestal gekozen voor een combinatie van methoden en/of basistechnieken, waarbij verschillende technieken worden toegepast voor het bron- en het pluimgebied.