Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Bodemluchtextractie, toepassingsgebied bodemluchtextractie en bioventing 1

Bodemluchtextractie is feitelijk alleen toepasbaar voor vluchtige verbindingen in de onverzadigde zone. Eventueel kan de onverzadigde zone vergroot worden door verlaging van de grondwaterspiegel. De grens waarbij nog efficiënt verontreinigende stoffen via bodemlucht kunnen worden afgezogen, ligt bij een dampspanning van ongeveer 100 N/m2 (binnen dit traject liggen onder meer aromaten en chloorethenen).

Daarnaast kan de toevoeging van zuurstof, als gevolg van de verversing van lucht, leiden tot afbraak van verontreinigende stoffen (bioventing). Een voordeel van bioventing ten opzichte van bodemluchtextractie is dat niet meer lucht onttrokken of ververst hoeft te worden dan voor de afbraak nodig is. Dit is over het algemeen beduidend minder dan het benodigde debiet voor bodemluchtextractie.

Bij vluchtige aëroob afbreekbare verontreinigende stoffen treedt zowel convectieve verwijdering op (via onttrokken lucht) als verwijdering door biodegradatie. De afbraaksnelheid van dit soort verontreinigende stoffen kan oplopen tot 10 mg/kg per dag.

Bodemluchtextractie en bioventing zijn met name goed toepasbaar in bodems die (redelijk) goed doorlatend zijn, dat wil zeggen bodems waarbij de doorlatendheid groter is dan 10E-3 tot 10E-2 m/s, en die bovendien homogeen zijn.

Bij lagere doorlatendheden (tussen 10E-3 en 10E-6 m/s) is de techniek wel toepasbaar, maar zal de invloedssfeer van de techniek op zich kleiner zijn en kan daarom beter gekozen worden voor combinatie van de techniek met bijvoorbeeld persluchtinjectie of grondwateronttrekking (zogenoemde combifilters).

Doordat bodemlucht in het algemeen veel gemakkelijker en veel vaker ververst kan worden dan grondwater maakt dit bodemluchtextractie beter geschikt voor het verwijderen van vluchtige of aëroob afbreekbare verontreinigende stoffen en zelfs voor het verwijderen van vluchtig puur product.

Organische stoffen die zwaarder zijn dan water kunnen in de onverzadigde zone als puur product achterblijven op minder goed doorlatende lagen of als restverzadiging in de poriën.