Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Bodemluchtextractie, uitgangspunten voor het ontwerp, aanvullende maatregelen ter optimalisatie

Aanvullende maatregelen op bodemluchtextractiesystemen (optimalisatie)

Aanvullend op het installeren van een bodemluchtonttrekkingssysteem kunnen extra maatregelen genomen worden om de verwijdering van de verontreinigingen efficiënter te laten plaatsvinden. Eén van de maatregelen is het plaatsen van lucht-intree- of lucht-injectiefilters. Lucht-intreefilters zijn open en laten lucht door vanaf het maaiveld naar de bodem. In de praktijk blijken deze filters soms nauwelijks van invloed [Hullegie]. Bij lucht-injectiefilters wordt lucht geforceerd in de bodem gebracht. Door het plaatsen van deze filters kan het transport van bodemlucht beter gecontroleerd worden. Tevens vormen deze filters de grens van de invloedssfeer van een lucht-onttrekkingsfilter, waardoor de grootte van een invloedssfeer in de hand gehouden wordt. Door het grotere onttrekkingsdebiet bij de aanwezigheid van deze filters zal de saneringsduur in het algemeen korter zijn.

Lucht-intreefilters, lucht-injectiefilters en lucht-onttrekkingsfilters kunnen alle op dezelfde wijze geconstrueerd worden. Dit impliceert dat filters, afhankelijk van de situatie, gebruikt kunnen worden als lucht-intreefilter of als lucht-onttrekkingsfilter. Dit maakt het hele proces van bodemluchtextractie flexibel, wat het saneringsresultaat en de saneringsduur ten goede komt.

Een andere maatregel is het aanbrengen van een maaiveldafdichting. De maaiveldafdichting kan bestaan uit folie, klei of asfalt. Door de maaiveldafdichting kunnen geen verontreinigingen vrijkomen aan het maaiveld. Tevens wordt de stroming van lucht in de onverzadigde zone meer gecontroleerd, de stroming wordt meer horizontaal. Bij een onverzadigde zone van 5 m of minder is het effect van maaiveldafdichting het grootst. Is de onverzadigde zone meer dan 8 m dan is er geen of nauwelijks een effect te verwachten.