Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Bodemluchtextractie, uitgangspunten voor het ontwerp, invloedssfeer

Invloedssfeer/invloedstraal

De invloedssfeer van een bodemluchtonttrekking bepaalt het aantal benodigde onttrekkingsfilters en de locaties van deze filters. Deze invloedssfeer is afhankelijk van de bodemopbouw en kan bepaald worden door middel van een kleine proefonttrekking, waarbij in de naaste omgeving van het filter de onderdruk in de grond gemeten wordt tijdens de onttrekking. De onderdruk wordt vergeleken met het onttrekkingsdebiet in het filter. Door het debiet te variëren kan de bijbehorende onderdruk rondom het filter gemeten worden, waarmee de permeabiliteit voor lucht in de bodem berekend kan worden. De invloedssfeer varieert van locatie tot locatie; er zijn waarden bekend tussen 4 m en 50 m. Voor goed doorlatende zandgronden is de invloedssfeer bij dezelfde onderdruk beduidend kleiner dan bij slechter doorlatende, kleiachtige gronden. De invloedssfeer is eveneens afhankelijk van de diepte van het filter en het al dan niet aanwezig zijn van een maaiveldafdichting.

In figuur 1 [Böhler] wordt het effect van de filterdiepte aangegeven. Als invloedssfeer is de R90 gedefinieerd. R90 is de straal van de cirkel waarbinnen 90 % van de opgezogen lucht door het bodemoppervlak stroomt. Hoe dieper het filter, hoe groter R90, en daarmee de invloedssfeer. Afhankelijk van de verontreinigingssituaties wordt het invloedsgebied per filter bepaald. In sommige gevallen kan er bewust worden gekozen voor een geringe invloedssfeer bij eenzelfde debiet, zodat een bepaald deel van de bodem intensief wordt doorspoeld of meer zuurstof intreedt.

Figuur 1 Luchttoevoer voor een onttrekkingsfilter bij verschillende filterdiepten[Böhler]

In figuur 2 [Croise] wordt het effect van maaiveldafdichting aangegeven. Bij de aanwezigheid van een maaiveldafdichting wordt de invloedssfeer groter. De filterdiepte en het aantal filters moeten zodanig gekozen worden, dat de onttrekking van lucht uit het gebied met verontreiniging maximaal is.

Samenvattend kan gesteld worden dat op basis van ervaring en de lokale verontreinigingssituatie en zonodig ondersteund door een proefonttrekking een globale schatting gemaakt kan worden van de invloedssfeer.

Figuur 2 Luchttoevoer naar een onttrekkingsfilter met en zonder maaiveldafdichting [Croise]

Eventueel aanwezige heterogeniteit in de bodemopbouw heeft een grote invloed op het ontwerp van het onttrekkingssysteem. Bij een heterogene bodemopbouw moet per aanwezige bodemlaag nagegaan worden op welke wijze deze het beste met lucht doorstroomd kan worden. Dit kan leiden tot een variabele filterdiepte. Het is van belang dat de bodemopbouw en de verontreinigingssituatie zo goed mogelijk bekend zijn, omdat er anders sprake kan zijn van niet bekende restverontreinigingen die het saneringsresultaat gedurende langere tijd negatief kunnen beïnvloeden.