Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Bodemverhitting, uitgangspunten voor het ontwerp

De bronzone van de verontreiniging moet in kaart zijn of gedefinieerd en de geohydrologie en de bodemopbouw dienen bekend te zijn alsmede de thermische en electrische geleidbaarheid van de verschillende bodemlagen. Vooral ook de aanwezigheid van organische stof in de bodem is een factor om rekening mee te houden. De aanwezigheid van organische stof maakt dat veel organische verontreinigingen door grondwateronttrekking of door in situ strippen maar langzaam verwijderd kunnen worden. De overgang van geadsorbeerd naar opgelost in bodemvocht en daarna aanwezig in bodemlucht verloopt bij normale temperaturen langzaam.
Het vooronderzoek moet daarom inzicht verschaffen in de manier waarop verwarmd kan worden en de manier waarop de verontreiniging vervolgens (in de gasfase en/of in de vloeistoffase) aan de bodem kan worden onttrokken.

Vanwege de hoge input aan energie is afbakening van het te behandelen gebied en met andere methoden te behandelen gebied (pluim) gewenst. De methode is robuust. Door geleiding wordt ook de bodem op enige afstand van stoominjectie of elektrische verwarming heet genoeg om verontreinigingen te mobiliseren. Inzicht in de doorlatendheid van de bovengrond (ophoogzand, cunetzand) ten opzichte van originele bodem verschaft inzicht in de plaatsing van onttrekkingspunten voor water, stoom en bodemlucht.
De bodemluchtextractie moet worden gedimensioneerd op de mogelijke stoomvorming vanuit de bodem. Verplaatsing van warme verontreinigde bodemlucht en grondwater tot buiten het invloedsgebied van de onttrekking van bodemlucht en grondwater moet worden vermeden. De vorming van stoom onder een slecht doorlatende laag kan de oorzaak zijn voor horizontale verplaatsing van verontreinigd grondwater en verontreinigde lucht.

Funderingsonderzoek, grondmechanisch onderzoek met daarin een schatting van de krimp van door verwarming ingedroogde lagen moeten inzicht geven in mogelijk optredende ongewenste zettingen.
Verder moet de ondergrondse infrastructuur in kaart worden gebracht. Met leidingbeheerders moet worden overlegd of aanwezige leidingen bestand zijn tegen de mogelijke opwarming. Elektriciteitskabels zijn als zij in bedrijf zijn niet tegen hoge temperaturen bestand. De door de stroom in de kabel geproduceerde warmte moet worden afgevoerd om oververhitting van de leiding te voorkomen.

Voor verontreinigingen die in aanmerking komen om biologisch te worden afgebroken (weinig puur produkt), kan worden volstaan met een beperkte opwarming van de bodem. Hier is de verwarming ondersteunend bij de biologische afbraak. Het vooronderzoek naar afbreekbaarheid, de wenselijkheid van het toedienen van nutriënten etc. komt overeen met dat van de in situ biorestauratie.