Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Grondverzet, Belangrijke Grondwateraspecten ontgraven

Een ontgraving in den droge is zonder meer mogelijk als de grondwaterstand/ stijghoogte zich van nature beneden het ontgravingsniveau bevindt. Er is dan sprake van onverzadigde grond.
Bij een hogere grondwaterstand/stijghoogte zal deze verlaagd moeten worden. De freatische grondwaterstand moet worden verlaagd tot onder het ontgravingsniveau. De stijghoogte van onder een onder het ontgravingsniveau nog aanwezige slechtdoorlatende laag moet indien nodig verlaagd worden tot een niveau dat voldoende veiligheid tegen opbarsten van de putbodem levert.
De betreffende verlagingen kunnen worden gerealiseerd met een bemaling van het freatisch water, een spanningsbemaling of een combinatie van beide.
De hiervoor benodigde gegevens kunnen worden ontleend aan het geotechnisch/geohydrologisch onderzoek.
Vervolgens dient de benodigde bemalings-, lozings- en zuiveringscapaciteit te worden getoetst aan de betreffende vergunningsvoorwaarden, criteria en mogelijkheden en dient de invloed in de omgeving ten aanzien van zettingen en verdroging te worden geanalyseerd en getoetst aan de betreffende eisen en randvoorwaarden.
In samenhang met de keus voor de bemalingstechniek kan het nodig zijn om maatregelen te nemen ter beperking van de te onttrekken hoeveelheid water en de invloed in de omgeving. Tijdens de uitvoering zullen doorgaans metingen nodig zijn ter controle van het debiet, de invloed op de omgeving en de kwaliteit van het onttrokken water.

Hoewel in de meeste gevallen gekozen zal worden voor een ontgraving in den droge (vanwege nadelen van ontgraving in den natte), kan bij landbodems soms de keus vallen op ontgraven in den natte, omdat één of meerdere grondwateraspecten uitvoerings- en/ of kostentechnisch dermate negatief uitvallen, dat er geen andere mogelijkheid is.