Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Ontgraven onder/naast bebouwing, Afstand bebouwing ontgraven grond- en waterkerende constructie

Om een kerende constructie aan te kunnen brengen moet er voldoende ruimte zijn om het benodigde materieel te kunnen plaatsen en te bedienen. De afstand van de grond-/waterkerende constructie tot de bebouwing moet zodanig zijn dat de bij de uitvoering optredende trillingen en grondvervormingen geen nadelige gevolgen hebben voor de bebouwing.

Afhankelijk van de inbrengweerstand van de kerende constructie, de grondsoort, de wijze van inbrengen en de gevoeligheid van de bebouwing, moet een zekere afstand tot de bebouwing worden aangehouden om trillingsschade te voorkomen.
Gaande van drukken naar heien en trillen, neemt de aan te houden afstand toe.
Over het algemeen moet worden voorkomen dat met 15 -25 hertz wordt getrild, omdat dan in het traject van het eigen trillingsgetal van bebouwing wordt gewerkt, waardoor snel schade ontstaat.

In bovenstaande figuren is het, ten behoeve van een grondsanering, aanbrengen van een damwand vlak langs een bestaande woning te zien.
Om trillingen tijdens het aanbrengen van de stalen damwand zo minimaal mogelijk te maken is eerst ter plaatse van elk slot van de dubbele planken voorgeboord. De voorgeboorde gaten zijn tijdens het trekken van de avegaarboor direct gevuld met een groutmengsel.

Daarnaast moet bij een tijdelijke kerende constructie een minimale afstand tot de bebouwing worden aangehouden in verband met het zich bij het trekken van de kerende constructie ontwikkelende actieve invloedsgebied in de grond.
Voorkomen moet worden dat de ontwikkeling van het actieve invloedsgebied leidt tot ontoelaatbare vervormingen van de bebouwing veroorzaakt door een afname van het grondmechanische draagvermogen van de fundering op staal of de fundering op palen.
Bij het trekken van een grondkerende constructie moet er van worden uitgegaan dat zich aan beide zijden van de constructie in de grond wigvormige actieve invloedsgebieden ontwikkelen die begrensd worden door de kerende constructie. Ter plaatse van het inbrengniveau is de breedte van de wig gelijk aan 0, terwijl de wig aan het maaiveld een breedte heeft van circa L tan(45°-ø’/2). Hierin is L de damwandlengte en ø’ de effectieve hoek van inwendige wrijving van de grond (zie literatuurverwijzing 1, 2, 3, 4, 5).