Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Thermische reiniging grond, milieubelasting

4 MILIEUBELASTING

4.1 Emissies naar bodem

De emissie naar de bodem is voor alle grondreinigingsinstallaties gelijk. Dit onderwerp is besproken in D1.4.1.

4.2 Emissies naar lucht

4.2.1 Verontreinigingen
Voor wat betreft het onderwerp verwaaiing van stof wordt verwezen naar D1.4.2.1.

In dit hoofdstuk worden de volgende onderwerpen behandeld die specifiek zijn voor thermische grondreiniging:
- stof uit schoorsteenemissie;
- NOx ;
- SO2 ;
- HCl ;
- zware metalen, waaronder kwik;
- dioxinen;
- overige verbindingen.

Stof (specifiek thermisch)
De rookgasreinigingsinstallaties beschikken over een stoffilter waarvan de maximale doorlaat 5 mg/Nm3 bedraagt. De uitstoot aan stof is recht evenredig aan de hoeveelheid rookgassen.
De hoeveelheid geëmitteerd stof is in vergelijking tot de bijdrage van verwaaiing van stof als gevolg van aanvoer, opslag en zeving (zeer) gering.

NOx
Bij de emissie van NOx kan onderscheid worden gemaakt tussen thermische, brandstof- en grondstof-NOx. Eerstgenoemde ontstaat bij hoge temperaturen waarbij N2 uit de lucht bepaalde reacties aangaat. Brandstof NOx ontstaat bij het verbranden van olie of gas. Daarnaast kan NOx worden gevormd (als 'grondstof-NOx') tengevolge van de oxidatie van de (uit de verontreinigde grond) uitgedampte stikstofverbindingen (zoals cyaniden).
De thermische reinigingsinstallaties worden gestookt op aardgas en afvalolie (ATM). De emissie van NOx bedraagt circa 200 mg/Nm3. Het is niet mogelijk een strakke scheiding aan te brengen tussen brandstof-NOx en grondstof-NOx. Ook bij lage temperaturen ontstaat enige brandstof-NOx.

SO2
De emissie aan SO2 is bijna volledig afkomstig uit het aanbod uit de verontreinigde grond. Wanneer een brandstof wordt gebruikt met een hoog zwavelgehalte, zoals afvalolie, zal de concentratie van SO2 in de gassen die worden aangeboden aan de rookgasreiniging toenemen. De emissie van alle rookgasreinigingsinstallaties is lager dan de in de vergunningen (die alle zijn gebaseerd op de Richtlijn Verbranden '89) gestelde eis van 40 mg SO2 /Nm3.

HCl
Bij thermische grondreiniging ontstaat HCl bij de destructie van gehalogeneerde verbindingen. De aan de rookgasreinigingsinstallaties aangeboden hoeveelheid is daarom volledig afhankelijk van de mate van verontreiniging van de behandelde grond. HCl wordt relatief eenvoudig gevangen in zowel droge als natte rookgasreinigingsinstallaties. De grenswaarde in de vergunningen, 10 mg/Nm3, wordt vrijwel nooit overschreden.

Zware metalen, waaronder kwik
De emissie van zware metalen betreft vrijwel volledig de aan het geëmitteerde stof gebonden metalen. Omdat de stofemissie gering is, (<10 mg/Nm3) is de emissie gering. Overschrijding van de in de vergunningen gestelde grenswaarden als gevolg van schoorsteenemissies vindt in de praktijk niet plaats.
Kwik kan in de rookgassen voorkomen in dampvorm. De rookgasreinigingsinstallaties moeten speciaal op vangst van kwik worden afgestemd. Wanneer dat gebeurt, is de norm (50 mg/Nm3) haalbaar. Wanneer dat niet zo is worden grenzen aan het gehalte aan kwik in de te behandelen grond gesteld.

Dioxinen
De rookgassen van de naverbrandingsinstallaties van thermische grondreinigingsinstallaties bevatten een relatief laag gehalte aan dioxinen, wanneer grond verontreinigd met gehalogeneerde koolwaterstoffen wordt gereinigd. De rookgasreinigingsinstallaties die op dit moment in bedrijf zijn hebben aangetoond dat zij in staat zijn de norm van 0,1 ng TEQ /Nm3 te kunnen halen.

Overige verbindingen
De rookgassen zullen naast de genoemde componenten tevens CO, CO2 en water bevatten. Koolmonoxide zal slechts dan worden aangetroffen in hoeveelheden die de bestaande normen (50 mg/Nm3) overschrijden, wanneer branders in de installatie niet goed functioneren.

4.2.2 Geur
De grond die wordt aangevoerd kan zodanig zijn verontreinigd dat hij geur verspreidt. Deze geur wordt soms als onaangenaam ervaren. Van gehalogeneerde koolwaterstoffen is bijvoorbeeld bekend dat ze in het algemeen een zoetige geur verspreiden.
Bij thermische grondreiniging wordt eventuele geuremissie alleen veroorzaakt als gevolg van de aanvoer, de opslag en de voorbewerking van de grond (zie D1.4.2.2). Nadat het materiaal is ingevoerd in de grondreinigingsinstallatie, ontstaan geen geuremissies meer. De hoge temperatuur die daar heerst en de afsluiting van de trommel(s) zorgen voor een 'geurvrij' proces. Bij de hoge temperatuur worden de geurcomponenten afgebroken tot niet-geurende componenten.

4.3 Emissies naar water

Zie §D1.4.3.

4.4 Overlast

4.4.1 Transport
Zie D1.4.4.1

4.4.2 Geluid
Afgezien van de algemene geluidsbronnen die bij alle grondreinigingsinstallaties een rol spelen (D1.4.4.2), zijn de specifieke geluidsbronnen van de thermische grondreinigingsinstallaties:
- shovels ten behoeve van overslag;
- zeefinstallatie voorbehandeling;
- uitstraling gevels en dak van de hal;
- schoorsteenopening;
- schoorsteenventilator.

Thermische grondreinigingsinstallaties zijn continu in gebruik. Dit betekent dat zowel voor de dag-, avond- als nachtperiode het bedrijfsduurpercentage 100 procent is. Veelal zijn twee shovels in bedrijf. Overdag staat de ene volledig ten dienste van de grondreinigingsinstallatie en de andere wordt daarnaast gebruikt voor de invoer en de uitvoer van de brekerinstallatie. Voor de geluidproductie is de tijd dat een shovel in een volgassituatie is, bepalend. De volgassituatie komt circa 50 procent van de totale werktijd voor.

De geluiduitstraling van de hal kan worden bepaald aan de hand van meetgegevens van het geluiddrukniveau op 1 à 2 m van de wand.

Voor de waterzuiveringsinstallatie zijn de geluiduitstraling van de hal en de afzuiging van het compostfilter op het dak van de hal de geluidsbronnen. Het equivalente geluidsniveau in de hal wordt veroorzaakt door diverse pompen, roerwerken en ventilatoren.

De brekerinstallatie heeft een bronsterkte die (afhankelijk van het type breker) veelal de 100 dB(A) zal overschrijden. Afhankelijk van de plaats waar de breker in het proces is opgenomen (in lijn direct voor de invoer of separaat, waarna een tussenopslag volgt) zal de breker continu, of alleen gedurende de dagperiode in werking zijn.

4.5 Overige milieuaspecten

4.5.1 Hulpstoffen
Bij thermische reiniging worden hulpstoffen toegepast in de rookgasreinigingstallaties ten behoeve van het afvangen van zure componenten en dioxinen. Voor het afvangen van de zure componenten wordt kalk gebruikt, voor het afvangen van dioxinen geactiveerde kool.

De hoeveelheid kalk die wordt gebruikt is afhankelijk van:
- het zwavelgehalte van de brandstof, en
- het gehalte aan zwavel- en chloorhoudende verontreinigende stoffen in de te reinigen grond.

De hoeveelheid actief kool is afhankelijk van de aard van de verontreinigende stoffen in de grond. Met name wanneer met gehalogeneerde koolwaterstoffen verontreinigde grond wordt verwerkt is het risico van dioxinevorming aanwezig, en wordt actief kool gedoseerd. De dosering is (in relatie tot de verwerkte hoeveelheid grond) gering. Hij ligt in de orde van kilogrammen per uur.
De hoeveelheden kalk die worden gebruikt zijn (in relatie tot de hoeveelheid verwerkte grond) gering. Zij bedragen minder dan 1% van de verwerkte hoeveelheid grond.

4.5.2 Afvalstoffen
Bij thermische grondreiniging komt als afvalstof het residu van de rookgasreinigingsinstallatie vrij. Dit residu bestaat uit de reactieproducten van de zure componenten met kalk, actiefkool waaraan verontreinigende stoffen zijn geadsorbeerd, en een kleine hoeveelheid meegevoerd stof, dat niet eerder in het proces is afgevangen. De samenstelling en de variatie daarvan maken het noodzakelijk dat deze afvalstof wordt gestort.

4.5.3 Energie
Het energieverbruik van thermische reiniging is relatief hoog. Een groot deel van de energie die benodigd is voor het opwarmen van de grond tot de gewenste eindtemperatuur is nodig voor het verdampen van het in de grond aanwezige water. Daarnaast is het energieverbruik van de naverbranders aanzienlijk. Alle grondreinigingsinstallaties hebben hun proces zo ontworpen, dat in hoge mate gebruik gemaakt wordt van restwarmte uit het proces.
De branders van thermische grondreinigingsinstallaties worden gestookt met olie, afvalolie of LPG. De benodigde thermische energie voor het reinigen van een ton verontreinigde grond is afhankelijk van de gewenste eindtemperatuur en van het vochtgehalte. Gemiddeld wordt (het equivalent van) 40 tot 50 liter lichte stookolie per ton grond verbruikt. Naast de thermische energie is ook het elektriciteitsverbruik van thermische grondreinigingsinstallaties aanzienlijk. Met name de ventilatoren die nodig zijn voor het afzuigen van de installaties verbruiken veel vermogen.