Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Isolatie, algemene aspecten, aandachtspunten voor de uitvoering, monitoring en controle

Met het aanbrengen van voorzieningen waarmee een lokale bodemverontreiniging kan worden geïsoleerd zijn meestal enige maanden (op kleine locaties) tot enige jaren (omvangrijke projecten) gemoeid. De gebruiks- of exploitatiefase is echter zeer lang (permanent, tot vervanging). De zekerheid dat het systeem aan alle eisen blijft voldoen moet met een op preventie gericht nazorgprogramma worden vergroot. Monitoring maakt hiervan een wezenlijk deel uit (zoek ook op IBC).

Voor een complexe constructie verdient het aanbeveling om vooraf de mogelijke risico’s te inventariseren. Met deze informatie wordt het ontwerp opgesteld. Door middel van zo’n risicoanalyse wordt duidelijk welke aspecten van de constructie gecontroleerd moeten worden. In het voormalige Bouwstoffenbesluit stond zo’n risicoanalyse beschreven(Literatuurverwijzing 18). De controle van de toe te passen materialen kan plaats vinden op basis van de kwaliteitsdocumenten van de product (KOMO-keur, CE-markering, certificaat volgens het Bouwstoffenbesluit).

Installatiefase
De kwaliteitscontrole van en monitoring bij het installeren van de voorzieningen zal per methode en waar nodig per techniek worden behandeld. In het algemeen moet gedacht worden aan:

  • kwaliteitscontrole van de gebruikte materialen;
  • controle van laagdikten, homogeniteiten en verdichtingsgraad van aangebrachte lagen;
  • uitloogtesten aan monsters van geïmmobiliseerd materiaal;
  • kwaliteitscontrole op naden en lassen, uit het slot lopen van damwandplanken;
  • controle van de waterdoorlatendheid van aangebrachte barrières;
  • controle op continu functioneren van onttrekkingsinstallaties;
  • monitoring stijghoogten in peilbuizen op locatie en in omgeving;
  • monitoring benedenstroomse grondwaterkwaliteit;
  • monitoring kwaliteit en kwantiteit van het onttrokken grondwater en van eventueel opnieuw geïnfiltreerd water en op oppervlaktewater geloosd water.

Controle op het blijven functioneren van de aangebrachte voorzieningen
Het voldoen van voorzieningen aan de technische specificaties moet bij voorbaat gedurende de levensduur kunnen worden gegarandeerd. Desondanks kan nooit worden uitgesloten dat de kwaliteit in de tijd afneemt. Als het functioneren van de voorziening hierdoor in gevaar komt is onderhoud, reparatie of vervanging nodig. Voorbeelden van kwaliteitsafname zijn:

  • verstopping van verticale filters en drains, pompen, waterzuiveringsinstallatie;
  • aantasting van verticale wanden en bovenafdichtingsconstructies, mechanische en chemische erosie van wanden bestaande uit cement-bentoniet en door injectie aangebrachte onderafdichtingen;
  • afschuivingen in cement-bentonietwanden door ontoelaatbare bovenbelastingen;
  • scheurvorming in bovenafdichtingen als gevolg van spanningen (zettingen), uitdroging, vorstwerking enz.;
  • gebreken veroorzaakt door calamiteiten en overtreding van gebruiksbeperkingen.

In een aantal van deze gevallen is controle mogelijk. Voorbeelden zijn:

  • de werking van putfilters en pompen kan worden gecontroleerd door het meten van debieten en optredende stijghoogten;
  • er zijn methoden ontwikkeld waarmee de aantasting van stalen damwanden kan worden gecontroleerd (zoek voor aanvullende informatie ook op technieken en uitvoeringsvormen verticale afdichting);
  • scheuren en deformaties in een bovenafdichting kunnen soms aan het maaiveld worden waargenomen.

Controle op de naleving van eventuele gebruiksbeperkingen
Als aan de geïsoleerde locatie gebruiksbeperkingen zijn opgelegd dient de naleving van deze beperkingen te worden gecontroleerd. Voorbeelden van zaken waaraan gebruiksbeperkingen kunnen worden verbonden zijn:

  • de keuze van beplanting op een bovenafdichting, graven en boren in de grond;
  • het aanbrengen van ontoelaatbare belastingen (door verkeer, bebouwing, enz.) op bovenafdichtingen en direct nabij verticale afdichtingen;
  • grondwateronttrekkingen en infiltraties in de omgeving die het stijghoogtepatroon kunnen beïnvloeden.

Op de controle op de naleving hiervan wordt in de Richtlijn Herstel en Beheer niet verder ingegaan.

Controle op het al dan niet optreden van de verspreiding van verontreinigende stoffen
De (ongewenste) verspreiding van verontreinigende stoffen kan worden gesignaleerd door middel van het uitvoeren van een monitoringprogramma. Het meest doelmatig is controle zo dicht mogelijk bij de isolerende voorziening. Een voorbeeld hiervan zijn controledrains onder een onderafdichting of een controle/monitoringsysteem aangebracht in een met dit doel vrijgelaten ruimte tussen twee foliebanen in een foliewand/combinatiewand.

In een monitoringsysteem ‘op afstand’ wordt de kwaliteit van het grondwater benedenstrooms van de geïsoleerde locatie vergeleken met referentiemetingen bovenstrooms. Het monitoringsysteem dient zodanig te zijn ontworpen dat een eventuele beïnvloeding van de bodemkwaliteit buiten het geïsoleerde gebied tijdig en in voldoende mate mogelijk is.

In het Stortbesluit wordt ingegaan op de noodzakelijke frequentie van monitoringactiviteiten (zie literatuurverwijzing 2 en 3 en 12). Voor inrichtingen voor het storten en opslaan van afvalstoffen bestaan richtlijnen voor drainage- en controlesystemen (zie literatuurverwijzing 3). Er is ook andere literatuur op het gebied van monitoring (zie literatuurverwijzing 6, 7en 8). Ook het Bouwstoffenbesluit stelt eisen aan monitoring en onderhoud (zie literatuurverwijzing 16). In dit document zijn inspectie- en onderhoudsprogramma’s opgenomen voor de beschreven afdichtingsconstructies voor de gebruiksfase.

In het saneringsonderzoek zal een overzicht moeten worden opgesteld van maatregelen die betrekking hebben op controle in de gebruiksfase. Hierin zou ook moeten worden ingegaan op acties die falende voorzieningen kunnen doen herstellen en tegenacties die de gevolgen hiervan kunnen beperken/voorkomen (beheersaspect).

Controle op het al dan niet optreden van ongewenste neveneffecten
De meest relevante neveneffecten van ingrepen in de bodem zijn wijzigingen in de grond-waterhuishouding, met name veranderingen in stijghoogte, en het optreden van zettingen. Wijzigingen in de grondwaterhuishouding kunnen veelal worden vastgesteld door het periodiek meten van stijghoogten in peilfilters. Het wordt aanbevolen de metingen voor de ingreep te starten en het meetprogramma af te stemmen op regionale en nationale programma’s. Het optreden van zettingen kan worden geregistreerd door het periodiek waterpassen van zakbakens, maaiveldhoogten etc. Om gevolgen van zettingen en bebouwingsschade voortijdig te signaleren moeten in gevels aangebrachte bouten zowel voor als tijdens het aanbrengen van de voorzieningen en in de gebruiksfase periodiek worden gewaterpast.