Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Isolatie, algemene aspecten, toelichting op de meest belangrijke toepassingsvoorwaarden

Toelichting thema’s en criteria
In het navolgende wordt een korte toelichting gegeven op de ten aanzien van de functionele eisen onderscheiden thema’s en criteria.

1 Algemeen
1.1 Levensduur: Onder het begrip levensduur wordt verstaan: de tijdsperiode waarbinnen de functie kan worden vervuld of waarbinnen aan een vooraf geformuleerde doelstelling kan worden voldaan (gebruiksduur of functionele levensduur). Hierbij wordt uitsluitend ingegaan op de levensduur van de techniek; het gehele isolatiesysteem kan een langere levensduur hebben omdat aanvullende maatregelen of technieken de functie van een enkele techniek kunnen overnemen. Bij isolatiemaatregelen is de vereiste (minimale) levensduur van belang voor toepassing. Onderscheid is gemaakt tussen geohydrologische en civieltechnische maatregelen. Deze toepassingsvoorwaarde is primair gerelateerd aan het bodemkwaliteitsbelang. Tevens kunnen eisen worden gesteld aan de levensduur vanuit het gebruiksbelang of het maatschappelijk belang (met name voor bovenafdichtingen in verband met de herinrichting van de locatie) en ook vanuit het milieubelang (levensduur bevorderende maatregelen in de vorm van coatings of kathodische bescherming). Met informatie over de levensduur van minerale afdichtingen en van kunststoffolies, wordt verwezen naar (LITERATUURVERWIJZING 9). Dit rapport beschrijft methodieken om de levensduur van deze isolerende materialen toe te passen.

2 Kwaliteit grond
2.6 Uitloging: vanuit het bodemkwaliteitsbelang kunnen eisen worden gesteld aan de uitloging van toegepaste materialen bij bovenafdichtingen, onderafdichtingen, geohydrologisch isoleren of verticale afdichtingen of na immobiliseren. Ten aanzien van uitloging kunnen voor bouwstoffen eisen van het Besluit bodemkwaliteit worden gehanteerd. Locatiespecifiek moet bepaald worden of deze normen voldoende zijn. Voor toepassing van grond of baggerspecie geldt dat voldaan moet worden aan Maximale Waarden voor de samenstelling.

3 Kwantiteit grond
3.1 Zettingen ten gevolge van grondwaterstandverlagingen: afhankelijk van de bodemgesteldheid zullen als gevolg van grondwaterstandverlagingen zettingen optreden. Eisen worden in dit kader gesteld vanuit het bodemkwaliteitsbelang (functioneren van de isolatievoorziening) en het gebruikersbelang (schade aan aanwezige bebouwing, natuurwaarden etc.). De gestelde eisen hebben betrekking op de omgeving van de te isoleren locatie en worden mede bepaald door de functie van omliggende gebieden. Op de locatie zelf worden mogelijk eisen gesteld vanuit bodemkwaliteitsbelang in verband met mogelijke consequenties voor het functioneren van de bovenafdichting (zie ook 4.5).
3.4 Verdichtingen: in hoeverre worden eisen gesteld ten aanzien van maximaal toelaatbare verdichting van de ondergrond? Verdichtingen kunnen op de locatie leiden tot een geringere waterdoorlatendheid van de ondergrond met als mogelijk gevolg hogere of lagere optredende grondwaterstanden. Eisen aan de toelaatbare verdichting worden gesteld vanuit het milieubelang (grondwaterkwantiteits- en kwaliteitsbelang) en het gebruikersbelang (optreden wateroverlast).
3.5 Verstoring afdichtende bodemlagen: bij het aanbrengen van isolatievoorzieningen worden vaak afdichtende bodemlagen verstoord. Indien geen herstel plaatsvindt, kan de grondwaterhuishouding (zowel kwantiteit als kwaliteit) worden verstoord. De eis om verstoringen van afdichtende bodemlagen te herstellen komt voort uit het bodemkwaliteitsbelang en het grondwaterkwantiteits- en grondwaterkwaliteitsbelang.

4 Kwaliteitseisen isolatievoorzieningen
Kwaliteitseisen aan isolatievoorzieningen worden door het bevoegd gezag gesteld .
4.1 Rest-risico’s: De mate waarin rest-risico’s acceptabel zijn wordt bepaald door de benodigde inspanningen en milieubelasting in andere compartimenten (b.v. energiebelasting);
4.3 Waterdoorlatendheid: welke eisen worden gesteld aan de waterdoorlatendheid van isolatievoorzieningen?
4.4 Potentiaalverschil: welk potentiaalverschil moet er ten opzichte van de omgeving worden gecreëerd om voldoende zekerheid te verkrijgen ten aanzien van de beheersing van de verontreinigingen?
4.5 Zettingen ten gevolge van bovenbelasting: door het aanbrengen van een bovenafdichting zullen zettingen optreden als gevolg van de extra bovenbelasting. Eisen aan de maximaal toelaatbare zetting worden bij het aanbrengen van een bovenafdichting gesteld vanuit het bodemkwaliteitsbelang en het gebruikersbelang. Door het optreden van zettingen kan het functioneren van de bovenafdichting worden aangetast met mogelijke gevolgen voor de bodemkwaliteit. Hierbij wordt opgemerkt dat met name de zettingsverschillen van belang zijn;
4.6 Trillingen: in hoeverre worden trillingen toegestaan vanuit het oogpunt van mogelijke schade aan de isolatievoorzieningen (bodemkwaliteitsbelang) of mogelijke schade aan bebouwing in de omgeving (gebruikersbelang)?

Voor het ontwerp van de isolerende voorzieningen kan gebruik worden gemaakt van (LITERATUURVERWIJZING 11) en (LITERATUURVERWIJZING 15).

7 Grondwaterkwantiteit
Bij de toepassing van zowel herstel- als isolatiemethoden is vaak sprake van een beïnvloeding van de grondwaterhuishouding. Bij dit thema is het van belang of vanuit de verdrogingsproblematiek en het grondwaterbeschermingsbeleid een bepaalde beïnvloeding van de grondwaterhuishouding niet toelaatbaar is. Ook kan als eis worden opgelegd dat toepassing van de techniek direct gekoppeld wordt aan effectbeperkende maatregelen (bijvoorbeeld retourbemaling). In feite zou dan getoetst moeten worden onder welke toepassingsomstandigheden herinfiltratie noodzakelijk wordt geacht vanuit het grondwaterkwantiteitsbelang en dit gezien de lokale situatie niet mogelijk is.
Het doelmatig grondwaterverbruik wordt door de vergunningverlener getoetst. Hiervoor zijn hulpmiddelen ontwikkeld. Daarnaast kunnen eisen worden gesteld aan veranderingen in de grondwaterhuishouding vanuit het gebruikersbelang (invloed op andere grondwateronttrekkingen). Onderstaande toepassingsvoorwaarden kunnen derhalve voortkomen vanuit het bodemkwaliteitsbelang, milieubelang (grondwaterkwaliteit en -kwantiteit), maar ook vanuit het gebruikersbelang (met name natuurbelang, belangen particuliere grondwaterwinningen, drinkwatervoorziening).
7.1 Grondwaterstandverlaging/-verhoging: in hoeverre is een verandering van de grondwaterstand toelaatbaar ten opzichte van de natuurlijke grondwaterstand? In hoeverre is binnen provincies sprake van gebieden met bepaalde functies (bij voorbeeld drinkwatervoorziening) waar geen grondwaterstandverlagingen zijn toegestaan?
7.2 Verandering grondwaterstroming: zijn veranderingen in de grondwaterstromingsrichting ten gevolge van de inzet van saneringstechnieken toelaatbaar?
7.3 Hoeveelheid herinfiltratie proceswater: in hoeverre wordt herinfiltratie van onttrokken grondwater voorgeschreven en in welke percentages van de onttrokken hoeveelheden?
7.4 Onttrekkingsdebiet/volume en -duur: in hoeverre worden eisen gesteld aan de maximaal te onttrekken debieten bij IBC-varianten?

8 Grondwaterkwaliteit
8.2 Concentratie infiltratiewater/retourbemaling: worden bij het toepassen van infiltratie/retourbemaling kwaliteitseisen gesteld aan het water dat in de bodem wordt teruggebracht? Deze kwaliteitseisen kunnen mogelijk afhankelijk zijn van de verhouding tussen infiltratiedebiet en onttrekkingsdebiet en de plaats en laag waar het water in wordt teruggebracht. Eisen aan de kwaliteit van het infiltratiewater worden gesteld vanuit het bodemkwaliteitsbelang.

16 Geurhinder
Welke geurniveaus worden gehanteerd als randvoorwaarde? Deze eisen komen voort vanuit het gebruikersbelang (hinder voor omwonenden).

17 Geluidshinder
Welke maximale geluidniveaus zijn toelaatbaar, afhankelijk van de locatie en het tijdstip? Eisen ten aanzien van de geluidshinder komen voort vanuit het gebruikersbelang.