Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Isolatie, algemene aspecten, uitgangspunten, IBC-principe

Van essentieel belang bij het ontwerpen van een permanente isolatievoorziening voor bodemverontreiniging en grondwaterverontreiniging is het eeuwigdurende karakter ervan. Dit betekent in de ontwerppraktijk dat duurzame systemen moeten worden toegepast. Het uitsluitend aanbrengen van de isolatie-voorzieningen is niet voldoende. De zekerheid dat het systeem aan alle eisen blijft voldoen moet worden vergroot met een op preventie gericht nazorgprogramma, waarin aspecten als beheersbaarheid, controle en onderhoud aandacht krijgen. Men spreekt daarom liever van een sanering volgens een IBC-scenario.

Als onderdeel van de saneringsmaatregelen bij een IBC-scenario kan bijvoorbeeld ook de verwijdering van verontreinigingskernen, of gedeeltelijke reiniging plaatsvinden. Zodra er sprake is van een sanering waarbij (een deel van) de verontreiniging in de bodem achterblijft, is er sprake van een IBC-variant. Dit betekent dat er na het aanbrengen van de voorzieningen een beheersbare en controleerbare situatie dient te zijn ontstaan.

De zwaarte van de IBC-maatregelen kan variëren, gekoppeld aan de kans op niet afdoende functioneren van de voorziening en de gevolgen daarvan. Vooral in gebieden met een bijzonder beschermingsniveau (bodem- en grondwaterbeschermingsgebieden) worden strenge eisen aan het ontwerp gesteld. Aan de andere kant, als ten gevolge van een gedeeltelijke verwijdering van verontreinigende stoffen (zonder dat de Achtergrondwaarden/streefwaarden zijn gehaald) kan worden voldaan aan de functionele eisen van een IBC-variant zonder verdere isolatievoorzieningen, betekent dit dat de IBC-variant kan worden ingevuld met uitsluitend beheers- en controle maatregelen.

Beheersen
Voor zover dat mogelijk is, moet de omgeving van het verontreinigde gebied worden behoed voor een mogelijke verontreinging vanuit de geïsoleerde locatie, ook wanneer het systeem zal falen. Beheersbaarheid heeft betrekking op de mogelijkheden om een eventueel falende voorziening te herstellen en de buiten het gebied veroorzaakte bodemverontreiniging terug te nemen. Beheersen is een belangrijk aspect van het IBC-concept.

De toestand van de geïsoleerde locatie dient beheersbaar te zijn en (ook in de toekomst) te blijven. De volgende uitgangspunten, ontleend aan de richtlijnen die gelden voor de beheersbaarheid van stortinrichtingen (zie literatuurverwijzing 2 en 3) zijn ook van belang voor isolatie van verontreinigde landbodems:

  • Er moet op een verantwoorde wijze worden omgegaan met het water dat uit de geïsoleerde bodem wordt verwijderd. Dit water moet voor lozing op een riool of oppervlaktewater, zonodig, worden gezuiverd.
  • Als in het kader van de isolatie van een verontreinigd gebied voorzieningen worden aangebracht in of rondom het gebied, dan moet er rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat op termijn de voorzieningen kunnen falen en er maatregelen dienen te worden getroffen. Bij falen dienen de voorzieningen te kunnen worden hersteld of vervangen en ook eventueel buiten het geïsoleerde gebied opgetreden verontreinigingen dienen te kunnen worden verwijderd. Deze noodzaak kan optreden bij incidentele calamiteiten of bij een meer structurele, geleidelijke achteruitgang van de kwaliteit van de technische voorzieningen.
  • De voorzieningen die in het kader van de isolatie worden aangebracht mogen een sanering op termijn niet in de weg staan.

Controle
Controle in de gebruiksfase (monitoring van het functioneren van de voorziening na de opleveringscontrole) vormt onderdeel van de nazorg. Er wordt onderscheid gemaakt in:

  • controle op het blijven functioneren van de aangebrachte voorzieningen;
  • controle op de naleving van eventuele gebruiksbeperkingen;
  • controle op het al dan niet optreden van de verspreiding van verontreinigende stoffen;
  • controle op het al dan niet optreden van ongewenste neveneffecten.

Voor meer informatie zoek ook op controle in de gebruiksfase.

Maatregelen ter beheer van de isolatievoorzieningen dienen te zijn vastgelegd in een plan voor nazorg (zie literatuurverwijzing 4). Aandacht voor beheersbaarheid van de situatie, controle en onderhoud maken hiervan een wezenlijk deel uit. Het nazorgplan dient de volgende elementen te bevatten:

  • een korte beschrijving van de verontreinigingssituatie;
  • een beschrijving van de getroffen isolatiemaatregelen;
  • de wijze waarop de isolerende voorzieningen worden beheerd en gecontroleerd (inspectie, onderhoud, vervanging en monitoring op mogelijke verspreiding van de verontreinigende stoffen door bemonsteringen buiten de isolatievoorziening);
  • hoe om te gaan met mogelijke calamiteiten;
  • een beschrijving van de gebruiksbeperkingen die het gevolg zijn van de isolerende voorzieningen, het beheer en de controle;
  • de wijze waarop de gebruiksbeperkingen moeten worden gehandhaafd;
  • financiering van de nazorg;
  • organisatie en verantwoordelijkheden;
  • waarborging van de kwaliteit.

Nazorg betreft voor een belangrijk deel bestuurlijke en organisatorische maatregelen. Voor nader informatie zoek ook op nazorg IBC-saneringen. Verder beschrijft het deel J2 de nazorg van bodemsaneringslocaties. Voor de nazorg wordt een Beoordelingsrichtlijn opgesteld. Naar verwachting zal deze beoordelingsrichtlijn in 2006 gereed zijn.