Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Isolatie, bovenafdichting, uitgangspunten voor het ontwerp, onderzoek voor de aanleg

Als onderdeel van het ontwerp van een bodembeschermende constructie zoals een bovenafdichting, wordt vastgesteld op welke punten controles noodzakelijk zijn.

Wanneer bovenafdichtingen met natuurlijke materialen worden toegepast, verdient het aanbeveling op drie momenten controlerend onderzoek uit te voeren: vóór de aanleg, tijdens de uitvoering en na de aanleg (zie literatuurverwijzing 10). In een vooronderzoek naar de geschiktheid van natuurlijke afdichtingsmaterialen komen aan de orde (zie literatuurverwijzing 1 en 2):

  • een onderzoek naar de korrelverdeling. De korrelverdeling bepaalt de maximaal te bereiken dichtheid;
  • een kleimineralogisch onderzoek en onderzoek naar de bodemchemie van het materiaal. Het gehalte zwelbare kleimineralen is met name van belang;
  • een onderzoek naar verdichtingsmogelijkheden. Van essentieel belang is het vaststellen van de relatie tussen vochtgehalte bij verdichting en dichtheid. Met behulp van proctorproeven kan het vochtgehalte worden vastgesteld waarbij de maximale dichtheid wordt bereikt (de proctordichtheid);
  • een onderzoek naar de plasticiteit. Dit geeft weer hoe het materiaal zich bij de verdichting gaat gedragen en geeft een indruk van de mate waarin het materiaal vervormingen zonder het optreden van breukvlakken kan ondergaan;
  • een onderzoek naar de waterdichtheid. De minimale noodzakelijke dikte van de laag kan met behulp van een ontwerpgrafiek worden vastgesteld als de doorlatendheid in het laboratorium is gemeten en het maximale toelaatbare lekdebiet is vastgelegd. Bij het ontwerp van afdichting voor afvalstortplaatsen wordt rekening gehouden met een infiltratie van 20 mm water gedurende een periode van neerslagoverschot van 200 dagen en een drukhoogte van 0,50 m boven en -0,50 m onder de laag (zie literatuurverwijzing 11). De doorlatendheid van maximaal verdichte monsters dient bij voorkeur onder verschillende drukgradiënten te worden vastgesteld (zie literatuurverwijzing 12), omdat de doorlatendheid niet constant is maar met de gradiënt over de laag toeneemt. Door toepassing van een drainagelaag boven de afdichting kan de grootte van de actuele gradiënt in de praktijk weliswaar worden beperkt, in het ontwerp moet echter rekening worden gehouden met plaatselijk onvolledig functioneren van de drainagelaag en het optreden van ingesloten laagten in de afdichtingslaag. Er wordt aanbevolen om de relatie tussen de stroomsnelsnelheid en het verhang experimenteel vast te stellen (bijvoorbeeld met een triaxiaalcel (zie literatuurverwijzing 1)).

Voor de overige isolerende materialen, bijvoorbeeld kunststoffen, drainages, zand of andere materialen, moeten de gebruikelijke controles worden uitgevoerd conform de systematieken die veelal conform het RAW-bestek (zie literatuurverwijzing 19) worden voorgeschreven. Dit betreft reguliere eisen ten aanzien van materiaaleisen, dimensionering, beproevingen, et cetera. Het RAW-bestek is een veelgebruikte methodiek voor het opstellen van een bestek.