Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Isolatie, bovenafdichting, uitgangspunten voor het ontwerp, onderzoek voor de aanleg door praktijkproeven

Aspecten die in de praktijk verschillen van de laboratoriumomstandigheden zijn eventuele zettingen van de ondergrond en een ongelijkmatige verdichting. De onzekerheden die hieruit voortvloeien kunnen er ook toe leiden dat toeslagen op de in het laboratorium berekende dikten en bentonietgehalten nodig zijn (zie literatuurverwijzing 3). Het bentonietgehalte van een zand-bentonietlaag kan worden verhoogd om het zelfherstellend vermogen van de laag op zettingsgevoelige plaatsen te verhogen. Dit kan ook noodzakelijk zijn als de geselecteerde mengmethode onvoldoende homogeniteit garandeert, of bijvoorbeeld bij een hoog kalkgehalte in de gebruikslaag (zie literatuurverwijzing 13).

De aanleg van een proefveld wordt aanbevolen om vast te stellen of de resultaten die in het laboratorium zijn bereikt, ook onder veld- omstandigheden tot het gewenste resultaat leiden. Dit is vooral van belang indien niet gestandaardiseerde produkten worden toegepast. De grootte van dit proefveld moet voor minerale afdichtingsmaterialen volgens de CUR (zie literatuurverwijzing 10) minimaal 250 m² zijn (per te toetsen methodiek) en de ligging moet representatief zijn voor de omstandigheden in het uiteindelijke werk. De uitvoering van proefvelden kan in een overeenkomst tussen opdrachtgever en uitvoerend bedrijf worden opgenomen.

Voor kunststofafdichtingen van bijvoorbeeld HDPE, zijn veldproeven niet noodzakelijk. Met een goed ontwerp, is het mogelijk om met gebruikelijke technieken een goed functionerende afdichtingsconstructie te maken. Verder staan per materiaal eisen opgenomen in een beoordelingsrichtlijn, indien er zo’n document is opgesteld voor het betreffende afdichtingsmateriaal.