Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Isolatie, bovenafdichting, uitvoeringsvormen, drainagelaag

Een drainagelaag wordt meestal opgebouwd uit een grofkorrelige zand- en/of grindlaag of van een kunststofmateriaal. Drains zorgen voor de (centrale) afvoer van het neerslagoverschot naar een verzamelpunt van waaruit het neerslagoverschot naar het oppervlaktewater of een riolering kan worden gevoerd. Dit water zal over het algemeen niet verontreinigd zijn.

Bij de combinatie van een grofkorrelige drainagelaag met een geomembraan als afdichtingslaag is het vaak noodzakelijk om beide lagen te scheiden met een tussenlaag. Een reden hiervoor is beperking van de aantasting van de afdichtende laag door neerslagen (van bijvoorbeeld ijzeroxide) op de bodem van de drainagelaag (zie literatuurverwijzing 14). Een andere reden hiervoor is het voorkomen van doorponsen van het geomembraan met scherpe korrels (zie onderstaande figuur). Dit laatste kan echter ook worden beperkt door eisen te stellen aan de afrondingsgraad van het in de drainagelaag toe te passen grind.

(zie literatuurverwijzing 15)

Naast granulaire drainagelagen zijn ook kunststof drainagelagen (‘geonets’) ontwikkeld en in de handel gebracht. Een voorbeeld is een ‘geonet’ bestaande uit een drainerende polyamide kern tussen twee thermisch verkleefde folies (zie ook literatuurverwijzing 12 en 15). De toplaag van dit ‘geonet’ voorkomt inspoeling van fijne deeltjes in de drainerende kern. Deze materialen zijn in de bovenafdichting van vele stortplaatsen in Nederland al toegepast. Ook kan de afdichtende laag dan bijvoorbeeld uit een geomembraan bestaan. De totale dikte van de gehele constructie (geomembraan en twee drains) bedraagt dan slechts 0,02 meter (zie ondestaande figuur).

Voor meer informatie over drainagelagen wordt verwezen naar ‘Richtlijnen voor dichte eindafwerking op afval- en reststofbergingen’ (zie literatuurverwijzing 1 en 17).