Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Isolatie, onderafdichting, toepassingsgebied algemeen, vuistregels

Effectiviteit van onderafdichting
De effectiviteit van een met deze techniek aangebrachte onderafdichting is afhankelijk van:

  • de nauwkeurigheid in plaatsbepaling van de injectiepunten. Bij te grote verticale of horizontale afwijkingen kunnen lekken in de laag ontstaan;
  • de mate van aantasting van de geïnjecteerde stoffen door het grondwater en de hierin aanwezige verontreinigende stoffen, waardoor er zwakke plekken in de onderafdichting ontstaan;
  • de mate waarin men in staat is een homogene laag te maken die overal aan de vereiste kwaliteit voldoet. In een heterogene bodem is het injectieproces minder goed te beheersen en kan niet worden voorkomen dat de injectiestof zich inhomogeen in de bodem verspreidt, wat de kans op lekken vergroot.

Kwaliteit uitvoering - kritische punten
Het resultaat is erg gevoelig voor de kwaliteit van de uitvoering. Het is bovendien, evenals bijvoorbeeld bij de aanleg van verticale wanden, moeilijk de kwaliteit ervan naderhand te beoordelen. Tijdens het werken moet controle plaatsvinden op de plaatsbepaling en de verticaliteit. Bovendien moet tijdens de injectie per punt de injectiedruk versus de tijd worden geregistreerd. Hoge en vooral onregelmatig verlopende injectiedrukken kunnen een aanwijzing zijn voor ‘slechte plekken’. Het al dan niet slagen van een injectie hangt ten nauwste samen met de doorlatendheid van de te isoleren bodem. De keuze van het injectiemiddel en de verschillen in doorlatendheid vereisen een gedegen vooronderzoek.

Door injectie worden de mechanische eigenschappen van de bodem veranderd. Als door een sterk heterogene bodem de minder doorlatende lagen niet of minder worden geïnjecteerd, kan de stabiliteit van de bodem worden beïnvloed. Stalen manchetbuizen die in de bodem achterblijven verhogen de stabiliteit.

Type bodem en diepte
In een slecht doorlatende bodem kan niet worden geïnjecteerd. Figuur Toepassingsgebied substanties voor injectie geeft de beperkingen aan die de korrelverdeling van de bodem bij poriën-injectie oplegt aan de te gebruiken substantie. Een ondergrens waarbij poriën-injectie niet mogelijk is, ligt bij een doorlatendheid van 10-6m/sec. Deze grens wordt bereikt bij zanden waarvan het gehalte deeltjes <50 µm niet meer dan 20% bedraagt. Bij een sterk heterogene bodemsamenstelling bestaat het gevaar dat het injectiemengsel zich niet in alle richtingen in dezelfde mate verspreidt. Dit maakt het proces slecht beheersbaar. Veen en harde klei zijn niet geschikt voor injectie.

Naarmate de diepte toeneemt, neemt ook de kans toe dat de gevormde cilinders elkaar niet meer overlappen, zodat gaten ontstaan in de laag. De praktijk heeft geleerd dat een onderafdichting aangebracht d.m.v. injectie op diepten groter dan 20 m vrijwel altijd gaten bevat. Ten aanzien van chemische injectie moet worden gesteld dat er aanwijzingen zijn dat de doorlatendheid in de tijd toeneemt. Voor grouting mag de bodem niet al te fijn zijn. Veen en harde klei vormen eveneens een probleem.

Omgevingsfactoren
Aanwezigheid van obstakels als puin vormt een probleem. Ook vormen holle ruimten als putten een probleem als de omvang ervan niet goed bekend is.

Aard van de verontreinigende stoffen
De injectievloeistof moet bestand zijn tegen de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen (zoek ook op materialen voor diep-wandconstructies) en zelf niet bijdragen aan verontreiniging van de bodem.