Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Isolatie, geohydrologisch, toelichting vanuit verschillende verontreinigingssituatie

De toe te passen techniek of combinatie van technieken voor geohydrologische isolatie dient afgestemd te worden op de lokale verontreinigingssituatie. Met name speelt de bodemopbouw een belangrijke rol. De plaats van toepassing van de technieken, het onttrekkings- c.q. infiltratieregime en de te creëren stijghoogtewijzigingen staan niet bij voorbaat vast maar worden middels een optimalisatieproces in het ontwerpstadium vastgesteld. Om het inzicht in de problematiek te vergroten is in onderstaande figuur een viertal voorbeelden gegeven van mogelijke verontreinigingssituaties. De in deze figuur weergegeven verticale filters geven slechts symbolisch een onttrekking weer.

In alle gevallen is in eerste instantie het bovenste watervoerende pakket (A) verontreinigd. In de situaties I en IV is de verontreiniging doorgedrongen naar het onderliggende watervoerende pakket B.

De situaties I en II geven een situatie weer waarin onder natuurlijke omstandigheden infiltratie plaats vindt (φB < φA). In situatie III heerst onder natuurlijke omstandigheden kwel (φB > φA). In de situatie IV is de stijghoogte in het diepere watervoerende pakket lager dan de basis van het bovenste watervoerende pakket. In situatie I wordt uit beide watervoerende lagen water onttrokken. Er vindt binnen het bovenste watervoerende pakket geen verspreiding door convectie meer plaats omdat binnen het verontreinigde gebied de stijghoogtegradiënt, en daarmee de horizontale stroming, naar het onttrekkingspunt toe is gericht. Wel vindt nog steeds infiltratie plaats. Hierdoor kan verontreinigd grondwater voordat dit het onttrekkingspunt in het bovenste watervoerende pakket bereikt, door de kleilaag heen naar het diepere watervoerende pakket infiltreren. Dit wordt echter door het tweede onttrekkingspunt opgevangen.

In situatie II, is als gevolg van de onttrekking, de stijghoogte in het diepere watervoerende pakket binnen het verontreinigde gebied hoger dan die in het bovenste watervoerende pakket. Er vindt dus noch verspreiding in horizontale richting noch infiltratie plaats.

In situatie III treedt in de natuurlijke situatie kwel op. Hierdoor is het onwaarschijnlijk dat een grondwaterverontreiniging zich naar het diepere watervoerende pakket verspreidt. Verspreiding in horizontale richting in het bovenste watervoerende pakket kan worden voorkomen door grondwateronttrekking uit dit pakket. De kwelsituatie wordt hierdoor zelfs versterkt. Het geringe niveauverschil tussen de onderkant van het bovenste watervoerende pakket en de stijghoogte in dit pakket, maakt het onttrekken van grondwater eruit moeilijk.

In situatie IV is de stijghoogte in het diepere watervoerende pakket zo laag dat het niet mogelijk is de infiltratie naar het diepere watervoerende pakket op te heffen. Daarvoor zou de stijghoogte in het bovenste watervoerende pakket tot onder de basis van deze laag moeten dalen en de laag dus droog moeten worden gezet wat niet haalbaar is. Met onttrekkingen in beide watervoerende pakketten kan de verspreiding in horizontale richting echter worden voorkomen. Bijplaatsen van een onttrekking in het onderliggende pakket is dus aan te bevelen.