Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Isolatie, geohydrologisch, toepassingsgebied algemeen voor horizontale drains, realiseringsmogelijkheden vanuit bodemopbouw en geohydrologie

Bodemopbouw en geohydrologische situatie
Het toepassen van drains is alleen zinvol in goede tot redelijke waterdoorlatende bodems (k > 0,5 m/etm). Kenmerkend voor horizontale drains is dat deze worden toegepast in een doorlatende watervoerende top- of tussenlaag. Indien de doorlaatfactor van het omliggende bodemmateriaal kleiner is, zal de drainafstand moeten worden verkleind om de opbolling van de grondwaterstand tussen de drains te beperken en het beheerspeil te kunnen handhaven.

De effectieve werking van een drain is gevoelig voor afwijkingen in de bodemopbouw, bijvoorbeeld de aanwezigheid van relatief slecht doorlatende bodemgelaagdheden (veel voorkomend in ophooglagen) direct boven of onder de drain. Daarnaast kan de aanwezigheid van obstakels in de ondergrond (voormalige dijken, lekkende riolen, oude opgevulde sloten etc.) de effectiviteit in negatieve zin beïnvloeden. In één van de geëvalueerde projecten is geconstateerd dat in de peilbuizen gemeten stijghoogten direct naast de drain decimeters afweken van de plaatselijke waterdruk in de drain. Een mogelijke verklaring hiervoor is het ontstaan van radiale weerstanden als gevolg van verstopping van de bodem rondom de drain.

Aangezien de onttrekkingsdrain alleen kan functioneren wanneer deze beneden de laagste grondwaterstand is gelegen, zijn horizontale drains alleen toepasbaar bij grondwaterstanden ondieper dan circa 5 m beneden het maaiveld (afhankelijk van inbrengtechniek). Met geboorde drains kan ook beheersing worden bereikt bij dieper gelegen grondwaterstanden of semi-spanningswaterpakketten.

Uit de uitgevoerde projectevaluaties blijkt dat het falen van horizontale drainagesystemen in veel gevallen toe te schrijven is aan onvoldoende of onoordeelkundig bodemonderzoek en/of een ondoordacht ontwerp. Hierdoor kan het voorkomen dat drains in klei- of andere slecht waterdoorlatende lagen worden gelegd zodat de invloedssfeer beperkt is en de wateropbrengst minimaal is. Ook komt het voor dat drains (geheel of gedeeltelijk) onder een scheidende laag worden gelegd, terwijl het doel was om de freatische grondwaterstand te verlagen. Deze praktijkervaringen benadrukken het belang van zorg tijdens de uitvoering (kwaliteitsborging).