Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Isolatie, geohydrologisch, toepassingsgebied algemeen voor verticale bronnen, realiseringsmogelijkheden vanuit bodemopbouw, geohydrologie en bodemchemie

Bodemopbouw
In theorie kan geohydrologische isolatie met verticale putten in bodemtypen worden toegepast waarin grondwater kan worden onttrokken en waarin over een grotere oppervlakte een toestroming van het grondwater naar de onttrekkingsputten kan worden gerealiseerd (zie literatuurverwijzing 6). Onttrekkingsputten kunnen dus worden toegepast in bodemtypen die redelijk doorlatend zijn. In de praktijk blijkt dat geohydrologische isolatie in bijna elk bodemtype mogelijk is, met uitzondering van zeer compacte en slecht doorlatende klei- en veenlagen. In dergelijke lagen is een groot aantal onttrekkingsputten noodzakelijk om een invloedsgebied van voldoende omvang te creëren. In veengronden is bovendien de invloed van ijzer erg problematisch.

Het installeren van onttrekkingssystemen in kleihoudende zandafzettingen (holocene zandtussenlagen, oeverwalafzettingen) moet met de grootst mogelijke zorgvuldigheid plaatsvinden. Gezien ook de ontstaansgeschiedenis van deze bodemlagen is vaak sprake van een wisselende diepteligging, dikte en samenstelling. Uit verschillende projecten is bekend dat het onttrekkingssysteem mogelijk deels niet functioneert als gevolg van onvoldoende waterdoorlatendheid van de betreffende bodemlagen en/of onjuiste plaatsing van de onttrekkingsfilters. Om een onjuiste filterstelling te voorkomen moeten sonderingen of boringen worden uitgevoerd voorafgaand aan het plaatsen van de filters en dient het vrijkomende materiaal tijdens het boren nauwkeurig te worden gecontroleerd. Uit de projectevaluaties is gebleken dat met het uitvoeren van sonderingen ten behoeve van het bepalen van de filterstelling niet altijd goede ervaringen worden opgedaan (o.a. in Limburg).

Geohydrologische situatie
Voor het goed functioneren van een geohydrologisch isolatiesysteem met verticale bronnen is een redelijke tot goede waterdoorlatendheid van het watervoerend pakket waaruit onttrokken wordt essentieel. Als minimale kD-waarde kan op basis van ervaringen een waarde van 2,5 à 5 m²/dag worden gehanteerd. Indien sprake is van zeer hoge kD- waarden, hoger dan 1.000 m²/dag, moet bij een geohydrologische isolatie rekening worden gehouden met grote onttrekkingsdebieten en moeten aanvullende voorzieningen (retourbemaling, plaatsing verticale afscherming) worden afgewogen.

Indien sprake is van dunne watervoerende lagen met een kleine k- waarde (k= 0,5 à 1,0 m/etm) heeft een horizontaal drainagesysteem vaak de voorkeur omdat dan tegen lagere kosten meer filteroppervlak wordt gecreëerd.

Bodemchemie
In situaties met een zoet-zout-grensvlak binnen de invloedssfeer van de onttrekking dient een geohydrologische isolatie zorgvuldig te worden ontworpen. Met name in het westen van Nederland is het met het oog op verzilting van groot belang om de ligging van het zoet-zout-grensvlak niet te verstoren.

Ook bij onttrekking met verticale bronnen dient aandacht te worden besteed aan mogelijke verstopping van bronnen als gevolg van ijzer- en mangaanafzettingen (specifiek in veengronden).