Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Isolatie, geohydrologisch, toepassingsgebied algemeen voor verticale bronnen, realiseringsmogelijkheden vanuit locatiekenmerken en omgevingsfactoren

Locatiekenmerken
De bruikbaarheid van verticale putten kan worden verstoord door de aanwezigheid van:

  • zandpalen, waardoor kortsluitstroming tussen het ondiepe en diepe grondwater kan ontstaan;
  • oude drainagesystemen en riolen;
  • (met zand) opgevulde ontgravingen zoals sloten en voormalige insteekhavens;
  • gaten van getrokken funderingspalen.

Uit de uitgevoerde projectevaluaties blijkt dat veelvuldig sprake is van beschadiging van het aangebrachte onttrekkingssysteem en leidingwerk als gevolg van de herinrichting en nieuwbouw op de locatie.

Omgevingsfactoren
Verticale filters (inclusief pompput) nemen zelf weinig ruimte in beslag en worden ondergronds afgewerkt. De positionering van leidingwerk en (eventueel) waterzuivering vraagt de nodige aandacht maar kan veelal in de bestaande situatie worden ingepast. Aandacht zal moeten worden besteed aan de eigendomssituatie. Aan eisen door de omgeving (omwonenden) gesteld aan geluidshinder en stankoverlast kan in het algemeen worden voldaan. Voor de installatie van diepe verticale filters is enige werkruimte vereist. Bovendien komt hierbij grond vrij, die moet worden opgeslagen c.q. afgevoerd.

Door de grondwateronttrekking kunnen in de omgeving forse grondwaterstandsverlagingen optreden die negatieve effecten kunnen hebben (zettingen, landbouwschade, schade aan natuurgebieden, beïnvloeding van andere grondwateronttrekkingen). Voor meer informatie over effecten op de omgeving zoek ook op geohydrologische isolatie met verticale bronnen, toepassingsgebied gerelateerd aan de gestelde toepassingsvoorwaarden.

Op basis van de technische realiseringsmogelijkheden kan een ruwe contour van het toepassingsgebied voor geohydrologische isolatie worden geformuleerd (zie onderstaande tabel).

Tabel Ruwe contour toepassingsgebied voor geohydrologische isolatie met verticale putten op basis van technische realiseringsmogelijkheden (het “kunnen” van de techniek)

Locatiekenmerk

Toepassingseisen en contour toepassingsgebied

Bodemtype

•voldoende doorlatende bodems, mits goed ontwerp onttrekkingsput met aangepaste filteromstorting met voldoende veiligheidsmarge

•niet toepasbaar in slecht doorlatende bodems, waarin onvoldoende groot invloedsgebied kan worden gecreëerd

Doorlatendheid bodem

toepasbaar, mits

•ontwerp puttenconfiguratie afstemmen op doorlatendheid bodem met veiligheidsmarge

•voorkomen dichtslibben omliggende grond door goed putontwerp

•beperken afname doorlatendheid bodem als gevolg van zettingen, met name op de locatie

Bodemopbouw

goede geohydrologische schematisatie vereist, waarbij rekeningen wordt gehouden met:

•menselijke ingrepen

•opbouw ophooglaag

•variabiliteit in holocene en pleistocene lagen

•uitgestrektheid aquifers

•sterke ruimtelijke variabiliteit (bijvoorbeeld kalksteen of mergel)

Bodemchemie

•met name gehalten aan ijzer en mangaan zijn van belang in verband met verstoppingsproblemen

Geohydrologische situatie

toepasbaar, maar

•verhouding beheersdebiet en effecten op de omgeving moet aanvaardbaar zijn

•niet te diepe grondwaterstand (< 15 à 20 m -mv)

•aanwezigheid drijf- en zaklagen zijn goed in beeld gebracht

•zoet-zout-grensvlak wordt niet verstoord

aanvullende voorzieningen noodzakelijk bij sterke grondwaterstroming in een dik watervoerend pakket