Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Isolatie, geohydrologisch, verticale bronnen, toepassingsgebied versus toepassingsvoorwaarden, zettingen

Zettingen

Algemene informatie
Bij geohydrologische isolatie wordt de grondwaterstand in de verschillende pakketten verlaagd. In situaties met samendrukbare lagen van aanmerkelijke dikte kunnen zettingen worden verwacht indien de stijghoogten tot een lager niveau worden gereduceerd dan in de historie door andere (natuurlijke) oorzaken is voorgekomen. Zettingsgevoelige lagen zijn de holocene afzettingen bestaande uit klei, veen en los gepakt zand.

Als gevolg van zettingen kan er onder andere sprake zijn van:

  • daling van het maaiveldniveau;
  • schade aan gebouwen;
  • schade aan wegen;
  • schade aan ondergrondse leidingen;
  • vernatting van landbouw- en natuurgebieden;
  • optreden van een groter overstromingsgevaar.

Indien schade optreedt kunnen compenserende of effectbeperkende maatregelen worden getroffen. Deze maatregelen zullen in de meeste gevallen bestaan uit het herinfiltreren van grondwater. Tevens dienen er voorzieningen te worden getroffen om vast te kunnen stellen welke schade wordt veroorzaakt door de optredende zetting. Deze voorzieningen bestaan uit het aanbrengen van meetbouten en het voorafgaande aan de grondwateronttrekking en gedurende de onttrekking periodiek inmeten van de hoogte van deze bouten. Tevens dient er voorafgaand aan de onttrekking de bouwkundige staat van in de nabijheid gelegen panden te worden vastgelegd.

Resultaten projectevaluaties
Controle vindt plaats door middel van regelmatig inmeten van vaste meetpunten en het fotografisch vastleggen. Met name in stedelijk gebied is het vaak complex om aan te kunnen tonen of opgetreden zettingen worden veroorzaakt door het geohydrologisch beheersysteem omdat er vaak ook autonome zettingen of zettingen als gevolg van extreem lage grondwaterstanden (droge zomers) voorkomen.

Hypothese toepassingsgebied
Ter onderbouwing van de hypothese van het toepassingsgebied ten aanzien van het aspect zettingen zijn voor een aantal bodemprofielen de eindzettingen voor het vrije maaiveld berekend volgens NEN 6740 (zie onderstaande tabel). In de kolom bodemopbouw zijn de aannamen ten aanzien van de zettingsgevoelige bodemlagen aangegeven. Onder de aangegeven bodemopbouw worden zettingsongevoelige lagen aangenomen. Gezien het feit dat geohydrologische isolatie in principe eeuwigdurend in stand wordt gehouden, kan worden volstaan met het berekenen van eindzettingen die zijn opgetreden na circa 30 jaar. De maaiveldzettingen zijn getoetst aan de gestelde validatierange.

Tabel Hypothese toepassingsgebied ten aanzien van zettingen ten gevolge van

Bodemopbouw*

(m -mv)

Verlaging grondwaterstand

(m)

Validatierange

 

 

5 mm

15 mm

25 mm

0-2 klei

2-4 veen

4-6 klei

0,10

 

0,05

 

 

 
 

 

 
 

 

 

0-4 klei

0,10

 

0,05

 

 

 
 

 

 
 

 

 

0-2 klei

 

2-6 veen

0,10

 

0,05

 

 

 
 

 

 
 

 

 

0-2 klei

0,10

 

0,05

 

 

 
 

 

 
 

 

 

0-6 los zand

0,10

 

0,05

 

 

 
 

 

 
 

 

 

*:
• klei met soortelijk gewicht van 17 kN/m3 en een consolidatie coëfficiënt van 15;
• veen met soortelijk gewicht van 12 kN/m3 en een consolidatie coëfficiënt van 7,5;
• zand met soortelijk gewicht van 19 kN/m3 en een consolidatie coëfficiënt van 200.

Toelichting:

 

toepasbaar

 

toepassingsgebied niet onderkend/niet duidelijk

 

niet toepasbaar

Grondwaterstandverlagingen
De opgestelde hypothese van het toepassingsgebied heeft geen algemene geldigheid. De zetting die daadwerkelijk optreedt is afhankelijk van een aantal locatiespecifieke kenmerken zoals:

  • de historische, huidige en toekomstige grondwaterstijghoogte in de verschillende watervoerende pakketten (nulsituatie stijghoogte over minstens 1 jaar vaststellen);
  • de materiaaleigenschappen van de samendrukbare lagen;
  • de aard en kwetsbaarheid van de aanwezige infrastructuur.