Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Isolatie, in-situ immobilisatie, toepassingsvoorwaarden

Functionele eisen immobilisatie
Functionele eisen die aan immobilisatie gesteld moeten worden zijn:

  • Voorkomen/reduceren van het transport van verontreinigende stoffen door diffusie en/of convectie (bij contact van het verontreinigde materiaal met grondwater) door middel van:
    1. fysische en/of chemische vastlegging van de verontreinigende stoffen en/of
    2. vermindering van de doorstroombaarheid van het bodemmateriaal. Een vergelijking met het Besluit bodemkwaliteit gaat hier op. Conform dit besluit kan de doelmatigheid van de immobilisatie worden getoetst door middel van een kolomtest als het niet vormgegeven materiaal betreft of met een diffusietest als het een monoliet betreft.
  • Geen onacceptabele vergroting van de hoeveelheid risicodragend materiaal. Immobilisatie van verontreinigde bodem door middel van het opmengen met een relatief grote hoeveelheid toeslagstoffen wordt als ongewenst beschouwd.
  • Zoals bij alle isolatietechnieken dient ook het in stand blijven van de voorziening op lange termijn te zijn gewaarborgd. Hierbij dient gedacht te worden aan aantasting door druk en vervormingen in de bodem, aantasting door bacteriën, schimmels, vries/dooi-cycli e.d.

Milieubelasting
Bij toepassing van bindmiddelen kan de toename in volume van het verontreinigde materiaal als een nadeel worden beschouwd. In een proefproject is een volumetoename van 8,5% gerapporteerd en 21% in massa dichtheid (zie literatuurverwijzing 2). Aangezien het proces zich grotendeels open aan de atmosfeer voltrekt, is kunnen emissies optreden naar de lucht van vluchtige verontreinigende stoffen, fijn stof en aërosolen. Bij reiniging van apparatuur dient het waswater te worden opgevangen voor behandeling. Een voordeel is dat het transport van verontreinigd materiaal achterwege kan blijven.

Bij de uitvoering van in situ vitrificatie vindt een produktie plaats van milieubelastende vluchtige stoffen, stoom en verbrandingsgassen. Deze dienen aan het maaiveld te worden opvangen en behandeld. Ook kunnen bij deze techniek explosies plaats vinden door in de bodem achtergebleven vaten met organische stoffen en kunnen ondergrondse branden ontstaan. Voordat dan ook tot toepassing van deze techniek wordt overgegaan dient de bodem te worden geïnspecteerd op de aanwezigheid van bijvoorbeeld vaten met organische afvalstoffen, ketels, leidingen, enz.