Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Baggeren en transporteren, aandachtspunten voor de uitvoering, meting van de mors

De mors die ontstaat bij milieubaggeren, zal minimaal dienen te zijn omdat het materiaal waaruit de mors bestaat verontreinigd is. Veelal gaat het om een laagje van enkele centimeters of, zoals bij slib met een geringe dichtheid, om een laag die één of meerdere decimeters dik kan zijn. Dergelijke lagen kunnen niet worden gemeten met een conventionele dieptemeter.

Een indruk van de mors bij regulier baggerwerk wordt verkregen door de aangepeilde diepte te vergelijken met de diepte waarop de zuigmond is afgesteld. Hierbij wordt als een eerste indicatie wel gebruik gemaakt van een handlood. Voorwaarde hierbij is dat de mors een zekere dichtheid moet hebben om aangepeild te kunnen worden. Een zeer dunne laag mors, zoals bij milieubaggeren optreedt, kan worden gemeten door monstername van de bovenste laag. Hiervoor kan de Beeker-sampler worden gebruikt. In de praktijk blijkt het een wezenlijk probleem om met voldoende nauwkeurigheid de mors te kunnen meten.

In het geval van slib op een ondergrond met een hogere dichtheid (zand, klei) kan een indruk van de laagdikte van de mors worden verkregen met een echolood door met verschillende frequenties te meten. Gebruikelijk is 33 kHz en 210 kHz. De lage frequentie heeft een groter doordringend vermogen dan de hoge frequentie. Met de lage frequentie wordt door het slib heen de onderliggende laag gemeten en met de hoge frequentie wordt de bovenkant van de sliblaag gemeten. Het laatste met dien verstande dat het echolood registreert bij een minimale dichtheid van het slib van circa 1100 kg/m3.