Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Baggeren en transporteren, toepassingsgebied en uitvoeringsvormen transporteren

Transport en deponie worden, zoals aangeduid in de diverse baggerketens, met diverse baggertechnieken gecombineerd. De methoden van transport en deponie worden in het kort beschreven.

Persleiding naar stort

Transport van baggerspecie via een pijpleiding vindt plaats door het verpompen van een grond-watermengsel. Er is sprake van hydraulisch transport in de volgende gevallen:

  • hydraulische ontgraving waarbij de persleiding gekoppeld is aan het baggerwerktuig;
  • lossen van baggerspecie uit beunbakken of beunschepen met een bakkenzuiger of een grondpomp.

De op het baggerwerktuig aangesloten persleiding is een drijvende leiding die op de oever aansluit op de landleiding. Indien de drijvende leiding een grote lengte heeft of de scheepvaart zou hinderen, wordt een zinkerleiding aangebracht die op de bodem van de waterweg ligt. Het drijvende deel van de leiding dient voldoende lang te zijn om het baggerwerktuig bewegingsvrijheid te geven ten behoeve van het ontgraven. Afhankelijk van de geïnstalleerde capaciteit van de perspomp en de grondgesteldheid varieert de persafstand tussen de 500 m en de 3000 m. Bij langere persafstanden wordt ten behoeve van extra persvermogen een tussenstation (booster) geïnstalleerd. In verband met de beheersbaarheid van het persproces worden in de praktijk maximaal 2 tussenstations toegepast. Een tussenstation kan drijvend zijn of op de wal staan. De positie van het tussenstation in het leidingtraject wordt bepaald door het drukverloop in de leiding.

Een grondpomp in een beunbak wordt meestal gebruikt in situaties die niet toegankelijk zijn voor een bakkenzuiger of die vanwege het geringe baggervolume en de benodigde verwerkingscapaciteit de inzet van een bakkenzuiger economisch niet haalbaar maken.

Hydraulisch transport vindt plaats met mengselsnelheden van circa 1 tot circa 5 m/s. De mengselsnelheid is voornamelijk afhankelijk van de grondsoort en de persafstand. Bij korte afstand en/of grove korrels is de mengselsnelheid groot. Bij lange afstanden en/of fijne korrels (slib) is de mengselsnelheid klein. De leidingdiameter is afhankelijk van de capaciteit van de perspomp en varieert van 0,25 m voor kleine werktuigen tot 0,65 m voor de middelgrote werktuigen. Grote zuigers kunnen pijpleidingdiameters hebben tot 0,9 m à 1 m. Deze worden bij bodemsanering nauwelijks ingezet.

Leidingen tot 0,35 m kunnen van kunststof zijn en voorzien van snelkoppelingen zodat deze eenvoudig met mankracht kunnen worden geplaatst. Leidingen met grotere diameter zijn veelal van ijzer en voorzien van flenskoppelingen. Deze moeten met een kraan worden geplaatst. Voor plaatsing en onderhoud van dit soort leidingen dient langs het tracé van de leiding ruimte beschikbaar te zijn voor materieel.

De persleiding is een gesloten medium en daarom geschikt voor het transport van verontreinigde baggerspecie. Aandacht moet worden besteed aan het voorkomen van lekken in de koppelingen tussen de pijpsecties (RAW 17.22.03, [4]) en lekken als gevolg van slijtage van de leiding. De leiding eindigt in een open stort.

In verband met de te nemen veiligheids- en arbeidshygiënische maatregelen bij het in den natte verwerken van verontreinigde grond wordt de drijvende leiding en de strook land waarop de persleiding zich bevindt, met uitzondering van de plaatsen waar de landleiding een verkeers- of waterweg kruist, gerekend tot de verontreinigde zone (RAW 17.21.04, [4]). Indien er binnen een project meerdere locaties als werkterreinen zijn gedefinieerd, is het laatste alleen van toepassing op deze locaties.

Transport over water

Er is sprake van transport over water indien:

  • het gebaggerde materiaal per bak of beunschip wordt vervoerd;
  • gebaggerd wordt met een hopperzuiger.

Beunbakken hebben geen eigen voortstuwing en zijn voor hun verplaatsing afhankelijk van duw- of sleepboten. Beunschepen hebben wel een eigen voortstuwing. Op de grote binnenwateren varieert de grootte van de beunbakken of beunschepen van circa 800 ton tot circa 1.500 ton. Het volume dat hiermee kan worden getransporteerd is afhankelijk van de dichtheid van de lading. Zo zal bij baggerslib met een dichtheid in het beun van bijvoorbeeld 1.200 kg/m3 een 800 tons schip baggervolume transporteren van circa 650 m3. Het hiermee corresponderende in situ volume kan uit de in situ dichtheid en de beundichtheid worden berekend. De beladen diepgang van beunbakken en beunschepen bedraagt maximaal circa 3 m. Op de kleine binnenwateren zijn deze niet inzetbaar. Men maakt daar gebruik van kleine bakken met een beunvolume van bijvoorbeeld 5 tot 20 m3.

Bij hydraulisch baggeren wordt een grond-watermengsel in een beunbak of beunschip gepompt. Bij regulier baggeren wordt na volledige vulling van het beun doorgeladen, waarbij bezinking van het vaste bestanddeel optreedt en het proceswater met de fijnere deeltjes overboord vloeit. Op deze wijze wordt een maximum aan vaste bestanddelen geladen. Echter de fijnere deeltjes bezinken ter plaatse op de waterbodem of worden met de stroom meegenomen. Het doorladen is alleen effectief bij een voldoende hoog zandgehalte van de gebaggerde grond. De fijnere deeltjes (< circa 60 mm tot 100 mm) bezinken niet in het beun. Bij baggeren van slib wordt daarom het laden gestopt op het moment van overvloeien. Bij het baggeren van verontreinigde grond is overvloeien niet toegestaan. Het maximum tonnage van beunbak of beunschip, dat aan vaste stof kan worden geladen, zal dan doorgaans niet zijn bereikt. Dit resulteert in korte laadtijden en een groter aantal benodigde beunbakken en/of beunschepen voor transport, dan in situaties zonder verontreinigde specie.

Het vullen van het beun (hopper) van een sleephopperzuiger is vergelijkbaar met het hydraulisch vullen van een beunbak of een beunschip zoals hierboven beschreven. Bij een sleephopperzuiger wordt met betrekking tot overvloeien van baggermengsel uit het beun het begrip ‘Arm Mengsel OverBoord’ wel gebezigd (AMOB). Voor een beschrijving van de hopperzuiger wordt verwezen naar onderdeel sleephopperzuiger.

Vaartuigen die worden ingezet voor het vervoer van baggerspecie, moeten zijn voorzien van één of meerdere waterdichte beunen. De lading moet tijdens het vervoer zoveel als mogelijk bedekt zijn met een laag water. Daarbij moet worden vermeden dat water over de beunrand loopt. In het geval de specie in een drogere vorm vervoerd wordt, zoals bij mechanisch ontgraven, moet de lading zoveel mogelijk worden afgedekt, zodat emissie door verwaaiing wordt beperkt (Arbo praktijkboek voor de bagger en binnenvaart, VBKO).

Transport over de weg

Er wordt gekozen voor transport over de weg indien:

  • mechanisch ontgraven wordt dat bij voorkeur gecombineerd wordt met ‘droog’ transport;
  • de baggerlocatie en/of de depotlocatie niet bereikbaar is met beunbakken of beunschepen;
  • het depot niet geschikt is voor hydraulisch aangeboden baggerspecie.

Voor het transport over de weg wordt gebruik gemaakt van vloeistofdichte vrachtwagens. Tijdens het vervoeren en het lossen mag geen verlies van water optreden of van het mengsel van water en grond (RAW 17.22.02, [4]). Indien stofvorming mogelijk is, moet dit worden voorkomen door het werkterrein, waar nodig, te bevochtigen.

Deponie baggerspecie

Het deponeren van (verontreinigde) baggerspecie in een droog of in een nat depot of stort is afhankelijk van de wijze van transport. Men onderscheidt derhalve:

  • deponeren via persleiding en eventueel diffusor (IJsseloog, Slufter);
  • deponeren via een onderlosser of splijtbak eventueel met gebruikmaking van een stortkoker en/of diffusor (Amerikahaven)
  • deponeren met een vrachtwagen.

Bij het hydraulisch vullen van het depot zal het proceswater via een stortkist worden geloosd of als retourwater worden weggepompt. Indien vanuit het depot direct geloosd wordt op het oppervlaktewater moet aan de in het bestek geformuleerde lozingseisen worden voldaan (RAW 17.03.04, [4]). Er kunnen eisen worden gesteld aan de toelaatbare concentraties aan verontreinigingen, toelaatbare debieten en tijdstippen van lozing en aan concentraties aan zwevende stof. De volgende maatregelen zijn denkbaar om aan de lozingseis voor vaste bestanddelen te voldoen:

  • het zorg dragen voor een lange verblijftijd door gebruik te maken van de zogenaamde labyrintmethode of het creëren van een lage oppervlaktebelasting;
  • het toepassen van filters;
  • het gebruik maken van flocculant;
  • het terugpompen van het proceswater via een separate retourleiding naar de zuigmond van het baggerwerktuig (recirculatieprincipe) en niet lozen op het oppervlaktewater.