Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Baggeren en transporteren, toepassingsvoorwaarden, mors bij baggeren

Mors is het deel van het aangesneden ontgravingsprofiel dat niet in het transportsysteem wordt meegenomen. Dit is voor een snijkopzuiger verduidelijkt in onderstaande figuur.

Mors bij een snijkopzuiger

Mors treedt ook op indien bij het ontgraven van een talud het bressende materiaal de zuigmond of grijper passeert en zich op grotere diepte afzet en indien materiaal zich als een dichtheidsstroom verplaatst van een aangrenzende niet gebaggerde bodem naar de bodem van bijvoorbeeld een baggersleuf van de zuigkop van een sleephopperzuiger. In dat geval kan verontreinigde nog niet gebaggerde grond zich als een dunne laag afzetten op een schone bodem. Met een opschoonslag kan een dergelijke dunne laag weer (deels) worden verwijderd. Het ontstaan van mors is zowel afhankelijk van het in te zetten baggerwerktuig als het soort materiaal dat moet worden gebaggerd en de laagdikte.

In het geval van verontreinigde baggerspecie dient het baggerproces erop gericht te zijn de mors tot een minimum te beperken. De zuig- of opneemcapaciteit dient daarom zoveel mogelijk overeen te komen met het aangesneden volume.

Onderstaande in de praktijk te hanteren toepassingsvoorwaarden zijn als volgt te karakteriseren:

mors

waarde [m]

regulier baggeren

0,2 – 0,5

milieubaggeren

streng

matig streng

normaal

 

0,01 – 0,05

0,05 – 0,1

0,1 – 0,2

Bij het formuleren van de voorwaarden ten aanzien van de toelaatbare mors moet rekening worden gehouden met het beoogde effect van de sanering en de plaatselijke situatie. Het meten van mors met een nauwkeurigheid die is afgestemd op de te stellen voorwaarden zorgt in de praktijk vaak voor veel problemen.