Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Baggeren en transporteren, toepassingsvoorwaarden, saneringsrendement

Het baggeren van een verontreinigde waterbodem kan betrekking hebben op onderhouds- of saneringsbaggerwerk. In het geval van onderhoud gaat het in de eerste plaats om het verbeteren of herstellen van de functie van de waterloop. Dit kan een nautische of een waterhuishoudkundige functie zijn. In die gevallen kan het verwijderen van de verontreinigde baggerspecie zich beperken tot het herstellen van een minimale diepte en/of breedte van het water. Wanneer het verontreinigde specie betreft, zullen aan de verwerking daarvan eisen worden gesteld. Of in dergelijke situaties de verontreinigde waterbodem ook gelijktijdig volledig wordt gesaneerd, hangt af van diverse factoren.

In het geval van een sanering zal in de praktijk bij het verwijderen van verontreinigde waterbodem worden gestreefd naar het bereiken van een afgesproken kwaliteit. Hiermee wordt beoogd enkele of meerdere van de volgende doelstellingen te realiseren, afhankelijk van de plaatselijke situatie:

  • het wegnemen of beperken van de risico’s van de verontreinigingen voor het ecosysteem;
  • het herstellen van de gebruiksfuncties en/of het mogelijk maken van nieuwe functies van het desbetreffende water, bijvoorbeeld recreatief gebruik;
  • het tegengaan van verspreiding van de verontreinigingen naar de omgeving.

Bij de beoordeling van de toepasbaarheid van baggertechnieken voor verontreinigde waterbodems, spelen naast het prestatiebereik van de technieken (het ‘kunnen’ van de werktuigen onder praktijkomstandigheden) beleidsmatige aspecten een rol, afgeleid uit de bovengenoemde saneringsdoelen. Dit zijn de aspecten waarop de inzet van de techniek c.q. het baggerwerktuig door het (beschikkingverlenende) bevoegde gezag wordt beoordeeld (het ‘mogen’ van de technieken). Voor de inzet of het gebruik van het baggerwerktuig vormen zij de zogenaamde toepassingsvoorwaarden. Deze toepassingsvoorwaarden zijn te verdelen in vergunningtechnische en beleidsmatige toepassingsvoorwaarden. Indien de technieken voldoen aan deze beleidsmatige en vergunningtechnische toepassingsvoorwaarden, dan is er beleidsmatig geen bezwaar tegen de inzet van het betreffende baggerwerktuig en is deze ‘principieel’ toepasbaar. Of het betreffende werktuig dan ook daadwerkelijk wordt ingezet, hangt sterk af van overige door de initiatiefnemer van het baggerwerk te stellen eisen of wensen. Belangrijke punten daarbij zijn baggerproductie, kosten, verwerkingsmogelijkheden e.d.

Belangrijke beleidsmatige toepassingsvoorwaarden zijn:

  • de baggernauwkeurigheid;
  • mors;
  • vertroebeling;
  • (grof vuil verwijdering).

Genoemde factoren zijn namelijk in meer of mindere mate van belang voor het kunnen behalen van de (sanerings)doelstelling. Bij het stellen van voorwaarden en het toetsen van technieken of aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, is het van essentieel belang dat de aspecten/parameters op een betrouwbare wijze kunnen worden bepaald en dat voldoende inzicht bestaat in de effecten die kunnen optreden.

Bij het formuleren van eisen ten aanzien van mors, vertroebeling en baggernauwkeurigheid moeten ook de omstandigheden en de functie van de locatie worden betrokken. Bij het saneren van een industriehaven kan het saneringsdoel anders zijn dan bij een recreatieplas of een sloot en dus ook de eisen aan mors en vertroebeling. Het uit kostenoverwegingen beperken van overdiepte in het gedefinieerde baggerprofiel kan resulteren in het plaatselijk achterblijven van verontreinigde waterbodem. Een beperkte mors kan toelaatbaar zijn in een locatie met een gering baggeroppervlak in tegenstelling tot een dunne laag mors over een groot gebied. Het optreden van vertroebeling in een geïsoleerde omgeving met waterbodemverontreiniging boven interventiewaarde kan eerder worden geaccepteerd dan het optreden van mors in een gevoelig leefmilieu. Ook kan het optreden van mors en vertroebeling onvermijdelijk zijn bij het verwijderen van grof vuil.

Om tot een evenwichtig pakket van eisen te komen, zou het resultaat van het baggerwerk moeten worden uitgedrukt in een reductie van de kans op ongewenste effecten op het leefmilieu in de gebaggerde locatie en de omgeving ten gevolge van de verwijdering van verontreinigd sediment: het milieurendement.

Omdat deze reductie van de kans op ongewenste effecten niet direct meetbaar is, maar pas op een lange termijn door metingen kan worden vastgesteld, wordt in de praktijk vaak gewerkt met het begrip saneringsrendement. Dit betekent dat het saneringsdoel wordt geformuleerd in termen van verwijdering van een vastgesteld deel van de vracht aan verontreiniging(en). Hierbij moet worden bedacht dat de eisen in directe relatie staan met de kosten van het baggerwerk. Bij nauwkeurig baggeren bijvoorbeeld moeten, vanuit het belang van de initiatiefnemer tot het werk, de kosten opwegen tegen de besparingen als gevolg van een geringer volume voor verwerking en voor opslag.

Voor het bevoegde gezag zullen echter uitsluitend milieuhygiënische overwegingen bepalend zijn bij het stellen van genoemde toepassingsvoorwaarden. Deze kunnen dan beperkend werken op de inzet van technieken of leiden tot verzwarende (financiële) consequenties voor de initiatiefnemer van het werk. Eisen, te stellen door het bevoegde gezag, zullen uitvoerbaar en vanuit de gegeven situatie realistisch moeten zijn. Een onrealistische eis is bijvoorbeeld dat het baggerwerk zodanig moet worden uitgevoerd dat mors en vertroebeling geheel moet worden voorkomen. Om hieraan te voldoen rest in feite alleen de mogelijkheid dat de beschouwde locatie droog gezet moet worden teneinde met droog materieel te kunnen ontgraven. Overigens kan dit voor kleine wateren een goede mogelijkheid zijn. Anderzijds kan een te ruime bandbreedte in de voorwaarden resulteren in het niet realiseren van het beoogde doel.

De informatie in deze handleiding dient als hulpmiddel voor de initiatiefnemer en voor het bevoegde gezag om te komen tot een verantwoorde formulering van aan de uitvoering van een baggerwerk te stellen voorwaarden die de basis vormen voor beschikking- en/of vergunningverlening.

In de praktijk worden in saneringsplannen verschillende formuleringen gebruikt om het saneringsresultaat te beschrijven zonder dat specifieke eisen aan bijvoorbeeld mors, dat in de praktijk moeilijk of niet met de gewenste nauwkeurigheid is te meten, worden gesteld. Voorbeelden zijn:

  • Gemiddeld gehalte per baggervak van nader aan te duiden parameters moet lager of gelijk zijn aan een (gedefinieerde) terugsaneerwaarde waarbij per baggervak maximaal 20% van het aantal waarnemingen de terugsaneerwaarde mag overschrijden en de maximaal toe te laten overschrijding van de gedefinieerde terugsaneerwaarde voor nader aan te duiden parameters beperkt is tot bijvoorbeeld 20% of 50%.
  • De waterbodem dient na de baggerwerkzaamheden maximaal te worden opgeleverd met een kwaliteit die voldoet aan de (Lokale) Maximale Waarde zoals die voor het betreffende gebied geldt.
  • Het monster moet over een diepte van bijvoorbeeld 15 cm voldoen aan de terugsaneerwaarde. (De overweging hierbij is dat men weliswaar nauwkeurig de bodem tot de vereiste diepte kan verwijderen, maar niet kan voorkomen dat er een dun laagje mors van veelal relatief sterker verontreinigdespecie achterblijft).
  • Het op te leveren ontgravingsvlak moet binnen een bepaalde nauwkeurigheid voldoen aan een vooraf vastgesteld saneringsvlak. Hierbij wordt de discussie over het gewenste saneringsrendement voorafgaande aan de uitvoering gevoerd waarbij dan wel een grote(re) inspaning in het vooronderzoek wordt vereist om de saneringgrens goed vast te stellen.

Naast eisen met betrekking tot het bovenbedoelde saneringsresultaat, worden voorwaarden gesteld aan de nauwkeurigheid van de baggerdiepte. De toegepaste baggertechniek dient zodanig te zijn dat het gewenste baggerprofiel kan worden gerealiseerd met een minimum aan mors (procescontrole in plaats van productcontrole).