Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Behandelen en bestemmen van baggerspecie, Positieve en negatieve milieueffecten bij afvoer van baggerspecie

Bij de strategiebepaling voor de aanpak van een waterbodemprobleem en de keuze van een bepaalde verwerkingstechniek dient, naast de prestaties van de technieken, ook aandacht te zijn voor de optredende milieueffecten. De ingreep mag niet leiden tot een verschuiving van bestaande – dan wel het ontstaan van nieuwe milieuproblemen.
Bij waterbodemingrepen is de doelstelling positief voor het waterbodemmilieu: het reduceren van de risico’s van verspreiding van stoffen en van eco(toxico)logische effecten op lokaal niveau. Om dit positieve resultaat te behalen worden activiteiten (baggeren, verwerken, storten, transporteren) uitgevoerd, die ook negatieve effecten op het milieu hebben op een meer algemeen niveau. Zo worden bijvoorbeeld ruimte, energie, grondstof of materialen verbruikt en er ontstaan emissies en een zekere hinder. De negatieve milieueffecten (milieubelasting) dienen kleiner te zijn dan de gewenste positieve resultaten.
Op welke wijze milieuwinst en milieubelasting bij waterbodemingrepen op elkaar ingrijpen, is geïllustreerd in onderstaande figuur. In de figuur wordt opnieuw een overzicht gegeven van de mogelijke routes voor de aanpak van de waterbodemproblematiek, maar nu zijn ook de mogelijk optredende milieueffecten weergegeven.

Van belang is dat de uiteindelijke milieubalans positief is. Dit betekent dat de milieuwinst (in bovenstaande figuur aangegeven in de buitenrand) groter dient te zijn dan de negatieve milieueffecten die bij de diverse activiteiten ontstaan (in bovenstaande figuur aangegeven in binnenste rechthoek, met niet omlijnde blokken).

De milieubalans kan worden opgesteld op drie niveaus:

  1. locatieniveau,
  2. behandelingsniveau en
  3. bestemmingsniveau.

In deze digitale richtlijn wordt alleen, en slechts in algemene zin, aandacht besteed aan het behandelingsniveau.

Indien door de verontreinigingssituatie toepassen niet mogelijk is, kan worden gekozen voor storten dan wel verwerken. Door de specie te storten wordt het verspreidingsrisico van de verontreinigingen geminimaliseerd. De verontreiniging blijft echter wel aanwezig en het depot vraagt een eeuwig ruimtebeslag en nazorg.
Door het verwerken van de specie worden deze nadelige effecten verkleind, wordt ook het verspreidingsrisico geminimaliseerd en zijn, door het toepassen van de producten, minder primaire grondstoffen benodigd. Bij verwerking zullen de negatieve effecten op het milieu groter zijn dan bij storten, omdat meerdere processen en handelingen worden uitgevoerd, waardoor meer verbruik van energie, grondstoffen, ruimte, en het ontstaan van emissies en hinder groter kunnen zijn.

Voor een goede afweging tussen storten en de verschillende mogelijke bewerkingstechnieken, dienen alle positieve en negatieve milieueffecten in kaart te worden gebracht. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt in gewenste milieueffecten, die in feite de doelen van de activiteit omvatten (het ‘Gewenste Milieuresultaat’) en het milieugebruik dat geleverd moet worden om dit resultaat te behalen (de ‘Benodigde Milieu-input’). Onderstaande figuur geeft hiervan een overzicht.

Onder het Gewenste Resultaat kunnen vier aspecten worden samengevat. Ten eerste de reductie van het verspreidingsrisico, dat zowel door bewerken als door storten wordt bereikt.
Bewerken leidt daarnaast tot een reductie van benodigd depotvolume en -afhankelijk van de kwaliteit en de eigenschappen van de producten- tot reductie van het gebruik aan primaire grondstoffen.
Bewerken leidt ook tot vermindering van het ecotoxicologisch risico, doordat de vracht of de beschikbaarheid van stoffen wordt verlaagd.
Door beide aspecten te beoordelen kan de milieuwinst van de bewerking van een kleine hoeveelheid sterk verontreinigde specie (hoge score op vracht/ beschikbaarheidsreductie) even groot zijn als de bewerking van een grote hoeveelheid licht verontreinigde specie (hoge score op productie van herbruikbare droge stof).

Om dit resultaat te bereiken wordt een beroep gedaan op de milieuaspecten ruimtebeslag, emissies, verbruik en hinder. Het soort en de hoogte van dit milieugebruik zal per bewerkingstechniek verschillen.

De totale milieubalans moet positief zijn: het bereikte positieve milieueffect moet groter zijn dan de daarvoor benodigde milieu-input. Hoewel dit statement gevoelsmatig door eenieder onderschreven kan worden, is de vraag hóe je de balans moet opmaken en kwantificeren. Welke zijn eigenlijk de relevante milieuaspecten en hoe kun je ze meten? Daarna komt nog de belangrijke vraag hoe de verschillende soorten effecten tegen elkaar af te wegen. Wat is belangrijker: het ontstaan van emissies of het energieverbruik? Het antwoord op dergelijke vragen is nog lang niet gegeven. Wel kan getracht worden de milieuaspecten inzichtelijker te maken en te kwantificeren, om het soms abstracte karakter van milieueffecten enigszins concreter te maken.

De uiteindelijke keuzes, ook in een milieubalans, zijn vaak subjectief. Het kostenaspect is veelal bepalend voor de gekozen verwerkingsketen.