Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Scheiden van baggerspecie, Milieubelasting van verwerking van baggerspecie in sedimentatiebekkens: aspect emissies

Emissies naar bodem
Bij het mechanisch scheiden van baggerspecie kan door percolatie van water verontreiniging van de bodem onder het scheidingsbekken (SB) respectievelijk het slibdepot plaatsvinden. Afhankelijk van de verontreiniging van de baggerspecie of de daaruit afgescheiden fracties is isolatie van het SB en/of het slibdepot noodzakelijk.

Omdat gestreefd wordt naar afscheiding van een bruikbare zandfractie, is de kans op percolatie van verontreinigd water in de bodem onder het SB gering. Percolatie kan hier uitsluitend optreden tijdens het opspuiten en bij ontwatering van het zand in het SB. De mate van verontreiniging van dit water is veelal gering. Veelal zal het SB bekleed zijn met folie of klei, om erosie van kaden en bodem te voorkomen. Deze voorzieningen bieden veelal afdoende bescherming tegen percolatie.

In het slibdepot wordt de verontreinigde slibfractie opgevangen. Hier is de kans op percolatie van verontreinigd water reëel. In welke mate verontreiniging van de bodem kan plaatsvinden is afhankelijk van de uitloogbaarheid van verontreinigingen. Veelal zijn verontreinigingen zodanig gebonden aan de lutum en humusdeeltjes in de baggerspecie dat uitloging niet mogelijk is. Omdat slibdepots veelal worden opgebouwd uit plaatselijk voorkomende slecht doorlatende grondsoorten (klei/leem) en/of bekleed worden met folie, is de kans op verontreiniging gering.

Voor permanente voorzieningen worden veelal isolatiemaatregelen en controlevoorzieningen getroffen. Voor tijdelijke voorzieningen wordt vaak volstaan met het isoleren van uitsluitend het slibdepot.

Emissies naar oppervlaktewater
Nadelige effecten voor het oppervlaktewater kunnen ontstaan door lozing van het surplus aan water vanuit het slibdepot of door lozing van water dat vrijkomt bij de ontwatering van de zand- en slibfractie. De verontreinigingen die geloosd worden zijn voornamelijk gebonden aan zwevende stofdeeltjes in het geloosde water. Lozingseisen worden daarom veelal beperkt tot eisen te stellen aan het zwevende stofgehalte in het te lozen water. Een vergaande afscheiding van zwevende delen kan worden verkregen door voldoende bezinktijd in het slibdepot, het doseren van vlok(hulp)middelen in het effluent van het SB of het toepassen van een zandfilter voor reiniging van het te lozen water. Vanwege het toxische karakter van sommige vlok(hulp)middelen moet worden voorkomen dat deze in te hoge concentraties in het oppervlaktewater komen.

Het lozen van een surplus aan water kan worden geminimaliseerd door recirculatie van water. Vooral indien baggerspecie met een relatief hoog drogestofgehalte per as of schip wordt aangevoerd, is dit een optie.

Emissies naar lucht
Eventuele emissies naar de lucht zijn minimaal. Er vindt geen verstuiving plaats van stof of aërosolen tijdens het opspuiten. Indien het SB of het slibdepot langere tijd droog ligt, kan als gevolg van uitdroging verstuiving optreden.