Natuurlijke verwerkingstechnieken voor baggerspecie, Milieuhygiënische voorwaarden (intake-criteria) bij rijping van baggerspecie
Verontreinigde gerijpte baggerspecie kan worden toegepast als kwaliteitsklasse A of B of bodemfunctieklasse industrie volgens het Besluit bodemkwaliteit. Gelet op de afzetbaarheid gaat de voorkeur uit naar bodemfunctieklasse industrie. De gerijpte specie moet dan wel voldoen aan de Maximale waarden tabel 1 van bijlage B behorende bij de Regeling bodemkwaliteit. Zie ook [Beleidsblad Besluit bodemkwaliteit (baggerspecie)].
Een indruk van de kwaliteit van specie na rijping (afbraak van organische verontreiniging, oxidatie van sulfiden, uitloogbaarheid van elementen) kan worden verkregen door een rijpingsproef uit te voeren in het laboratorium. Met in het laboratorium gerijpte specie kan eventueel uitloogonderzoek worden gedaan.
Acceptatiecriteria voor de intake van baggerspecie geformuleerd op basis van een standaardbodem met 25% lutum en 10% humus gebaseerd op praktijkervaring en het Project Hergebruik Baggerspecie is samengevat in onderstaande tabel. De gegeven criteria zijn te beschouwen als veilige acceptatiecriteria en criteria waarbij tijdens de Rijping duidelijk afbraak van de betreffende componenten moet worden gerealiseerd.
Tabel: Acceptatiecriteria voor naderhand als schone grond of als bodemfunctieklasse industrie toe te passen specie.
Parameter |
Veilige intake |
Risico-intake |
Zware metalen e.a. elementen, cyaniden, thiocyanaten en sulfaat, fluoride, chloride en bromide |
≤ Maximale waarden |
maximaal 10% erboven |
Minerale olie |
< 500 / 5.000 mg/kg d.s. |
≤ 550 / 5.500 mg/kg d.s. bij 1 jaar rijpen ≤ 625 / 6.250 mg/kg d.s. bij 3 jaar rijpen |
Vluchtige aromatische koolwaterstoffen en fenolen |
< Maximale waarden |
Resultaten rijpingsproef |
PAK (totaal) |
≤ 40 mg/kg d.s. |
tot maximaal 50 mg/kg d.s. |
PCB’s |
≤ 0.5 / 1 mg/kg d.s.) |
tot maximaal 0,6 mg/kg d.s. |
DDT |
tot 4 / 1 mg/kg d.s. |
maximaal 10% erboven |
Overige organische stoffen |
tot Maximale waarden |
Resultaat Rijpingsproef |
Sulfaat |
gehalte sulfaat + 3 maal sulfide < immissiewaarden volgens Wijziging 2005 BsB, bijlage 2 |
idem |
pH |
6,5 - 8,5 |
5,5 - 9,5 |
De boven- en ondergrenzen van het toepassingsgebied zijn als volgt te omschrijven:
- een veilige intake (ondergrens): de specie is vrijwel altijd geschikt voor hergebruik/toepassing na rijping. Tijdens rijping zijn geen bijzondere maatregelen noodzakelijk;
- een risico-intake (bovengrens): de specie is geschikt voor toepassing onder speciale condities. Bijzondere maatregelen (isolatie, stimulering) en uitvoerige monitoring tijdens rijping zijn noodzakelijk.
- voor macro -elementen kan het nodig zijn locatie specifieke afwegingen te maken. De uitloging van chloride, fluoride, bromide, of sulfaat kan hoger zijn dan locatie specifiek door eigenaren of terreinbeheerders wenselijk wordt geacht.
De monitoringsgegevens kunnen worden gebruikt om de acceptatiecriteria te toetsen en in de toekomst een gerichte acceptatie te kunnen invoeren.
Tot slot moet bij de gegeven contouren van het toepassingsgebied worden opgemerkt dat de criteria hiervoor zijn gebaseerd op de kwaliteit van de baggerspecie die bij aanvang van rijping in het depot aanwezig is. Deze kwaliteit is vaak beter dan de kwaliteit die bij het nader onderzoek van de waterbodem, voorafgaand aan het baggerwerk, wordt vastgesteld. Het verschil wordt veroorzaakt doordat tijdens het baggerwerk een deel van de relatief ‘schone’ ondergrond eveneens wordt verwijderd (overdiepte) en vermengd met de verontreinigde sliblaag. Ook desorptieprocessen tijdens het baggeren en transport spelen een niet onbelangrijke rol. Het op basis van de gegevens van een nader onderzoek afwijzen van de geschiktheid van specie voor rijping zal dus niet in alle gevallen een juiste beslissing opleveren.