Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Natuurlijke verwerkingstechnieken voor baggerspecie, Monitoring en sturing van rijpingsproces bij baggerspecie

Monitoring van het rijpingsproces zal een belangrijke rol spelen bij het vaststellen van de voortgang van dit proces, zowel wat betreft de rijpingsgraad als de milieuhygiënische kwaliteit van de specie. Op basis van monitoringsgegevens (rijpingsfactor) en visuele beoordeling kan worden bepaald of de gerijpte specie geschikt is voor toepassing of dat een langere rijpingsperiode, eventueel in combinatie met het bewerken van de specie, noodzakelijk is. De ontwikkeling van de chemische kwaliteit kan in mindere mate worden gestuurd. Daarom moeten eisen worden gesteld aan de kwaliteit van het ingangsmateriaal om de afzet van het eindproduct als grond of baggerspecie, die voldoet aan de Maximale Waarden van het Besluit bodemkwaliteit,te kunnen garanderen.

Monitoringsparameters
In onderstaande tabel is een monitoringsprogramma weergegeven bestaande uit fysische en chemische parameters waarmee zowel de rijpingsgraad als de milieuhygiënische kwaliteit op een bepaald moment kan worden vastgesteld. Bij aanvang van het rijpingsproces kan het kalkgehalte van de specie worden bepaald, het gehalte organische stof en het gehalte sulfiden om een beeld te krijgen van de potentiële verzuring en buffercapaciteit van de specie.

Monitoringsprogramma voor de rijping van baggerspecie

Aard

Parameter

Algemeen

pH (zuurgraad)

Eh (redoxpotentiaal)

EC (geleidingsvermogen)

kalkgehalte (bij aanvang)

Fysisch

korrelgrootteverdeling (bij aanvang en afrond ing)

droge stof

organische stof

Chemisch

sulfaat, sulfide

organische verontreinigingen (PAK, minerale olie)

zware metalen

Frequentie
Uit onderzoek is gebleken dat een meetfrequentie van eenmaal per acht weken toereikend is om zowel de fysische als de chemische rijping goed te kunnen volgen en om tijdig te kunnen inschatten of stimulering van rijping (omzetten) noodzakelijk is dan wel of de specie fysisch gerijpt is en kan worden afgevoerd. In de winterperiode kan worden volstaan met een lagere frequentie (eenmaal per 12 weken), omdat in deze periode niet of nauwelijks rijping zal optreden. In veel gevallen zal tijdens het rijpingsproces zintuiglijke waarneming voldoende zijn om de voortgang te volgen.

Monstername
Bij monstername wordt onderscheid gemaakt tussen de bovenlaag en de onderlaag, omdat door scheurvorming de rijping in de bovenlaag over het algemeen sneller verloopt dan in de onderlaag. Bij een volledig gerijpte bovenlaag maar onvolledig gerijpte onderlaag kan worden besloten tot bewerking (omzetten) van de baggerspecie.

De aantallen monsters die moeten worden genomen, zijn afhankelijk van de hoeveelheid specie in een depot. Als richtlijn kunnen de aantallen volgens de INTRON-methode worden aangehouden (onderstaande tabel).

Aantal (meng)monsters volgens INTRON-methode

Hoeveelheid specie

Aantal mengmonsters

minder dan 400 ton

400 tot 2000 ton

2000 tot 10.000 ton

meer dan 10.000 ton

1 per 100 ton

5 stuks

7 stuks

9 stuks