Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Natuurlijke verwerkingstechnieken voor baggerspecie, Toepassingsvoorwaarden voor rijping van baggerspecie

Onderstaande tekst gaat in op de toepassingsvoorwaarden voor rijping. Onder toepassingsvoorwaarden wordt hierbij verstaan: de voorwaarden die vanuit beleid en regelgeving aan de toepassing van technieken worden gesteld. Wanneer deze gekoppeld worden aan de techniekperformance (technische mogelijkheden en rendementen) dan kan hieruit het toepassingsgebied van de techniek worden afgeleid.

Beleidsmatige toepassingsvoorwaarden
In het regeringsvoornemen in de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) wordt als beleidsdoelstelling genoemd, de verwerking van 20% van de klasse 2, 3 en 4 baggerspecie. Ook wordt hierin de voorkeur voor eenvoudige technieken, zoals rijping, uitgesproken.
Rijping kan ook, indien op of nabij de definitieve bestemming uitgevoerd, een vorm zijn van Gebiedsgerichte toepassing, bijvoorbeeld in het kader van Actief Bodembeheer. Directe toepassingen zijn bekend in de vorm van eilandjes in meren, in natuurvriendelijke oevers, in kaden en ophogingen van laaggelegen percelen landbouwgrond. De klasse-indeling is sinds 2008 vervangen door de nieuwe milieuhygiënische indeling voor baggerspecie op grond van het Besluit bodemkwaliteit, zie Behandelen en bestemmen van baggerspecie, Wettelijk kader voor toepassingsmogelijkheden van baggerspecie .

Vergunningstechnische toepassingsvoorwaarden
Toepassingsvoorwaarden voor (doorgangs)depots voor de rijping van baggerspecie hebben betrekking op:

  • de inrichtingseisen die worden gesteld in het kader van de Wet milieubeheer (Wm);
  • de eisen ten aanzien van de lozing van percolatiewater in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo);
  • Wet Ruimtelijke Ordening.

De eisen zijn afhankelijk van locatiespecifieke omstandigheden en kunnen daarom van depot tot depot verschillen. Aan de hand van de Wm- en Wvo-vergunningen van doorgangsdepots in verschillende provincies is een inventarisatie gemaakt van de eisen die in het kader van de Wm en de Wvo aan doorgangsdepots kunnen worden gesteld.

In de Wm zijn over het algemeen eisen opgenomen ten aanzien van de inrichting van het depot, controlevoorzieningen, geluid en luchtverontreiniging en waarborgen voor het naderhand weer opruimen van het depot. Uitgangspunt bij de exploitatie van een depot is dat de oorspronkelijke bodem niet mag worden belast. Hierbij dient de goede bodemkwaliteit ter plaatse als basis. Indien een dergelijk doel niet haalbaar en betaalbaar zou zijn, is een beperkte belasting van de bodem toegestaan mits slechts een zeer geringe verhoging van de gehaltes van verontreinigingen optreedt en het grondwater beschermd wordt op het niveau van de streefwaarden.

Voor de lozing van depotwater op de riolering of het oppervlaktewater is de Wvo van toepassing. In de beschikking Wvo worden eisen opgenomen ten aanzien van:

  • hoeveelheid te lozen depotwater;
  • concentraties organische en anorganische verontreinigingen in depotwater;
  • pH van depotwater;
  • voorzieningen voor afvalwaterzuivering;
  • voorzieningen voor bemonstering en monitoring;
  • bemonsteringsfrequentie.

Bij depots met een levensduur langer dan 5 jaar, waarbij het depot niet (geheel) past binnen het kader van het bestemmingsplan, is de WRO van toepassing. Een partiële wijziging van het bestemmingsplan bij de gemeente is derhalve noodzakelijk.

[1, 2, 4, 5, 6, 15, 16, 17, 18, 21, 22]