Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Bestemmen van baggerspecie en producten, Milieueffecten van het bergen van baggerspecie

Het positieve milieueffect, de milieuverdienste van berging in depot is het reduceren van de verspreidingsrisico’s van verontreinigde waterbodems. Door de specie te isoleren, kunnen geen stoffen in het milieu terecht komen.
Een belangrijk negatief milieueffect is het langdurige (eeuwige) ruimtebeslag.

Daarnaast geldt een aantal specifieke milieueffecten voor berging, die doorgaans gehanteerd worden bij m.e.r-studies. De aanleg, het vullen en het aanwezig zijn van een bergingslocatie voor baggerspecie heeft in die diverse depotfasen een groot aantal verschillende effecten op de omgeving. Niet elk effect treedt op in alle fasen. Het zwaartepunt van de effecten op een bepaald omgevingsfacet treedt op in de volgende fasen:

Facet

 

Voornaamste verandering in effecten tijdens

Aanleg

Vullen

Nazorgfase

Ruimtegebruik

 

hinder leefmilieu

 

 

Functies

 

Landschap, natuur en cultuur waarden

 

Landschapsbeeld

 

 

 

Ecologie

 

 

 

Cultuurhistorie

 

 

 

Oppervlaktewater

 

Kwantiteit

 

 

Kwaliteit

 

 

Grondwater

 

Kwantiteit

 

 

Kwaliteit

 

 


Om een goed beeld van mogelijke effecten te verkrijgen is als referentie inzicht nodig in de bestaande situatie en de autonome ontwikkeling voor elk beïnvloed facet. Daarbij zal duidelijk moeten worden afgesproken hoe groot het per facet te beschouwen gebied is en welke ontwikkelingen daarin als autonoom worden gekwalificeerd. In een aantal gevallen kunnen hiervoor in de regelgeving indicaties of richtlijnen gevonden worden. Het is aan te raden het gebied in ieder geval per facet zo groot te kiezen dat daarbuiten geen noemenswaardige invloed van de activiteiten rond of de aanwezigheid van een bergingslocatie meer te verwachten zijn.
Daarnaast zal voor elk facet een beoordelingskader moeten worden opgezet, waarmee de optredende effecten te beoordelen zijn op hun aanvaardbaarheid. Ook hiervoor kunnen in vigerend beleid en toepasselijke wet- en regelgeving indicaties of richtlijnen voor te hanteren criteria gevonden worden. Vaak zijn hierbij interpretaties op diverse niveaus van de bedoelingen van beleid of regelgever in het spel; het is dan ook sterk aan te bevelen vroegtijdig in overleg te treden met de betreffende bevoegde gezagen om tot de vaststelling van relevante criteria te komen. Verrassingen dat minder of juist meer mogelijk blijkt te zijn dan gedacht kunnen zo voorkomen worden. .

Per invloed ondervindend omgevingsfacet wordt nu slechts in grote lijnen aangegeven welke effecten kunnen optreden.

Ruimtegebruik
Hinder voor het leefmilieu in de omgeving kan optreden in de vorm van geluid, stof, geur en trillingen. Vastgesteld moet worden welke activiteit tot dit soort hinder kan leiden en wie deze hinder op welke plaats en in welke mate zal ondervinden. Zonering is een gebruikelijke methode om dit soort effecten weer te geven.
Het gebruik van de ruimte zelf zal binnen een zeker gebied ook wijzigen. Ter plaatse van de locatie zullen bestaande functies zoals landbouw, recreatie en onder- en bovengronds transport moeten worden beëindigd. Deels zal hiervoor in de omgeving vervangende ruimte moeten worden gevonden. De aanleg en het bergen zelf leiden tot een toename van transport in de wijde omgeving. Na de vulfase kan een aantal functies terugkeren, natuur en recreatie vaak zelfs in versterkte mate.

Landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden
De realisatie van een bergingslocatie en later de herinrichting van het gebied leiden vaak tot waarneembare veranderingen in het landschap. Daarbij kunnen markante kenmerken van de natuurlijke en culturele voorgeschiedenis verloren gaan of minder zichtbaar worden, waardoor de belevingswaarde wordt beïnvloed. Ook onzichtbare landschapskenmerken, op aardkundig, geomorfologisch en archeologisch gebied, kunnen verloren gaan of minder bereikbaar worden. Een inventarisatie van alle mogelijke aantastingen van landschappelijke en cultuurhistorische waarden zal moeten worden opgesteld.
Ook de bestaande levensgemeenschappen zullen effecten ondervinden. Verandering van biotopen, ecosystemen, ecologische relaties, milieukwaliteit, direct en op termijn, zullen in kaart moeten worden gebracht. Voornamelijk door herinrichting van het door de bergingslocatie beïnvloede gebied kan voor eventuele verliezen compensatie worden geboden. Voor de omgeving kan hiermee al in de aanlegfase worden begonnen, voor de bergingslocatie zelf pas na beëindiging van de vulfase.

Oppervlaktewater
Vooral bij de depottypen die in oppervlaktewater worden aangelegd, zal rekening moeten worden gehouden met de lokale waterhuishouding. Vastgesteld moet worden in welke mate de berging en afstroming van oppervlaktewater en het natuurlijk transport van sediment wordt belemmerd en of dat invloed heeft op de veiligheid tegen overstroming. Modelberekeningen zijn hierbij onontbeerlijk. Voor berekende negatieve effecten zal in het ontwerp en bij de herinrichting vaak compensatie moeten worden geboden, meestal op zodanige wijze dat de compensatie gerealiseerd is voordat de negatieve effecten optreden.
Ook de kwaliteit van het oppervlaktewater kan worden beïnvloed. De bergingslocatie kan in open verbinding met het oppervlaktewater staan waardoor direct contact met de baggerspecie aanwezig is. Ook zal vrijwel direct na berging eventueel overtollig transportwater en op langere termijn door consolidatie van de specie uittredend poriewater moeten worden geloosd. Van het depot afstromende neerslag kan vooral in de nazorgfase tot een belastende lozing leiden. Van alle genoemde invloeden zal moeten worden bepaald welke stoffen tot een belasting leiden, hoe groot deze is en wanneer deze optreedt. Lokale informatie en modelberekeningen zullen daarbij nodig zijn. Een ontwerpaanpassing of een waterzuivering zal niet acceptabel geoordeelde effecten van al deze invloeden tot aanvaardbare proporties moeten terugbrengen. De in de loop der tijd mogelijk sterk wijzigende hoeveelheid en kwaliteit van het te zuiveren water vraagt daarbij om een op maat gesneden zuiveringsmethode.

Grondwater
Beïnvloeding van de kwantiteit van het grondwater is mogelijk als, meestal in de aanlegfase, de grondwaterstand door bronbemaling wordt verlaagd. Ook het bij de aanleg doorbreken van een waterondoorlatende laag met onder en boven verschillende stijghoogten is echter mogelijk. Optreden van verdroging en kwel kan het resultaat zijn, met negatieve effecten op grond- en grondwatergebruik en verspreiding van verontreiniging. Met modelberekeningen kunnen deze invloeden in kaart worden gebracht. Met infiltratie en depotpeilbeheer kunnen de effecten worden beperkt.
Verontreinigingen kunnen via het poriewater van de geborgen baggerspecie in het omringende grondwater terechtkomen, belemmerd of geholpen door een stijghoogteverschil tussen depot en omgeving. Verspreiding met dit grondwater geschiedt op een zo grote tijdschaal dat meting van verschillen de eerste jaren niets zal opleveren. Alleen met modelberekeningen kan een prognose van de verspreiding van deze verontreinigingen in de eerstvolgende tientallen tot honderden jaren worden gemaakt. Isolatie van het depot is tot nu toe als meest gebruikelijke beperkende maatregel gezien, oppompen van verontreinigd grondwater als geohydrologische maatregel is ook mogelijk. Door de grote tijdsduren kan ook afbraak van verontreinigingen een rol spelen bij de effectbepaling.