Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Bestemmen van baggerspecie en producten, Ontwerpuitgangspunten en ontwerpproces bij het bergen van baggerspecie

Als voor baggerspecie de bestemming ‘bergen’ wordt overwogen, dan zullen voor het daarvoor te ontwikkelen depot de ontwerpuitgangspunten moeten worden vastgesteld, in een zekere volgorde. De hier gegeven volgorde is daarvoor een indicatie, waarbij bedacht moet worden dat de vaststelling een iteratief proces is, dat in sterke mate door lokale omstandigheden wordt beïnvloed.

1. Om welke specie gaat het?

  • hoeveelheid specie in situ;
  • plaats(en) waar deze specie vandaan komt;
  • tijdstippen waarop deze specie zal worden gebaggerd;
  • eigenschappen en kwaliteit van de specie.

2. Waar kan een depot worden aangelegd?

  • beschikbare of beschikbaar te krijgen locaties;
  • visie lokale betrokkenen: bevoegde gezagen, belanghebbenden, (milieu-)groeperingen;
  • lokale geografie en bereikbaarheid, waterhuishouding, hydraulische, geo-hydrologische, geologische, archeologische, ecologische en klimatologische omstandigheden;
  • lokale functies, waarden, bodem- en ruimtegebruik, bestemmingen en vastgelegde of initiële plannen daarvoor;
  • risico’s en/of onzekerheden bij de aanleg, de exploitatie en het beheer.

Uit de gegevens over de te bergen specie volgt:

  • wanneer en hoelang het depot beschikbaar moet zijn;
  • na bepaling van de mogelijke uitlevering (volumetoename van de grond door baggeren), vulsnelheid en consolidatie (volumevermindering door verdichtende korrelstapeling) en indien mogelijk de effecten van gasvorming: de gewenste depotcapaciteit;
  • de mogelijke wijzen van aanvoer van de specie: per schip, per as, per buisleiding of een combinatie daarvan;
  • de wenselijkheid van verwerking (zoals fractiescheiding) ter plaatse;
  • de mogelijke belasting van de omgeving door de aanvoer, overslag, verwerking en berging van de specie, via water en lucht.

Uit de gegevens over mogelijke depotlocaties volgt:

  • de te verwachten reacties van lokale betrokkenen;
  • de planologische mogelijkheden;
  • de mogelijke depottypen en vormen en het ruimtebeslag daarvan;
  • de effecten die een depot daar op de omgeving kan hebben;
  • de mogelijkheden voor landschappelijke inpassing;
  • uit al het bovengenoemde: een eerste oordeel over de geschiktheid van de gedachte locatie.

Het iteratieve proces verloopt het efficiëntst als de aandacht het eerst gericht wordt op die aspecten waar de grootste kans ligt op een negatief oordeel over de geschiktheid van de locatie. Zolang dat oordeel niet negatief wordt, zal het iteratieve proces zich verdiepen totdat de uiteindelijke ontwerpuitgangspunten kunnen worden vastgesteld. Het is daarbij van groot belang dat de opdrachtgever in de ontwerpuitgangspunten ook zijn visie heeft opgenomen op wat hij daarnaast belangrijk vindt om met het ontwerp te bereiken.

De ontwerpuitgangspunten (en als een m.e.r. wordt doorlopen, de uit de startnotitie voortvloeiende richtlijnen en inspraakreacties) vormen het kader waarbinnen het ontwerpproces zich dient af te spelen. De ook in de uitgangspunten opgenomen visie van de opdrachtgever kan een duidelijke richting meegeven aan het ontwerp, waarmee met name een afbakening van te onderzoeken varianten en alternatieven mogelijk is.
In het ontwerpproces zal eerst de bestaande situatie en de autonome ontwikkeling daarvan moeten worden beschreven, dit levert de referentiesituatie. Effecten van het depot worden met deze referentiesituatie vergeleken. Het is aan te raden in een vroeg stadium na te gaan voor welke aspecten effecten te verwachten zijn: alleen voor deze aspecten is voor de te verkrijgen vergunningen een uitgebreide uitwerking van het ontwerp noodzakelijk.

Het ontwerp van een depot zelf is grofweg in te delen in het civieltechnisch ontwerp en de landschappelijke inpassing daarvan. Voor beide is in het ontwerp een reeks onderdelen te onderscheiden, zoals bijvoorbeeld een isolatielaag op de bodem, een sedimentatiebekken om zand van slib te scheiden, een nevengeul, en dergelijke. Deze onderdelen kunnen worden beschouwd als de bouwstenen van het ontwerp. Om de mogelijke ontwerpen van het depot in beeld te krijgen is het van belang alle bouwstenen te definiëren. Aaneenrijging van de bouwstenen geeft in het ideale geval één integrale oplossing. Dit betekent dat er per bouwsteen geen discussie is over de ‘vorm of kleur’ en dat ook de aaneenrijging van de bouwstenen voor zich spreekt. In het algemeen zal dat echter niet het geval zijn en is binnen het gestelde kader niet één integrale oplossing mogelijk, bijvoorbeeld als ontwerpprincipes, op onderdelen, strijdig zijn met elkaar. In een dergelijk geval dienen varianten en alternatieven te worden gedefinieerd om de keuzemogelijkheden inzichtelijk te maken. Met een variant wordt hier bedoeld een bouwsteen in een andere ‘vorm of kleur’ en met een alternatief een aaneenrijging van de bouwstenen met hierin de gevarieerde bouwsteen of bouwstenen. Ter illustratie zie onderstaande figuur. Vervolgens dienen de effecten in beeld te worden gebracht en te worden beoordeeld met behulp van vooraf vastgelegde criteria (het beoordelingskader). Van belang is deze afweging mee te laten lopen met het ontwerp zelf, zodat vroegtijdig bijsturing van het ontwerp kan plaatsvinden indien te negatief beoordeelde effecten daartoe noodzaken. Als bijsturing uiteindelijk onvoldoende effect blijkt te hebben, zullen mitigerende en compenserende maatregelen in het ontwerp moeten worden opgenomen.