Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Keuze saneringstechnieken waterbodem - uitvoering, saneringvarianten

De sanering van waterbodems kan gezien worden als een aaneenschakeling van stappen oftwel ketens. Deze stappen zijn achtereenvolgens:

  • verwijderen/isoleren;
  • transport;
  • be-/verwerken;
  • eindbestemming/nazorg.

In de volgende schemas staan saneringsketens met doorverwijzingen naar saneringstechnieken voor verschillende typen watergangen weergegeven :

In het navolgende wordt ingegaan op verwijderen en isoleren. Voor transport, be- en verwerken wordt verwezen naar andere delen van de richtlijn.

Verwijderen
In theorie worden alle soorten risico’s volledig geëlimineerd als binnen een bepaald saneringsgeval alle verontreinigde baggerspecie over het gehele oppervlak en over de gehele laagdikte wordt verwijderd (tabel 1). In de praktijk is volledige verwijdering meestal niet haalbaar. Redenen hiervoor zijn dat de haalbare meet- en maaknauwkeurigheid aan grenzen zijn gebonden (beide zijn minimaal enkele centimeters groot) en dat in de praktijk volledige verwijdering alleen kan worden benaderd door met grote overdiepte te baggeren. Aangezien hierbij veel overbodige en schone kuubs zouden worden gebaggerd, wordt in de praktijk vaak gewerkt met een op volume gebaseerd en zo nodig met statistiek berekend verwijderingsrendement (bijvoorbeeld 95%). Hierbij accepteert men dat plaatselijk verontreinigd sediment blijft liggen (tabel 1). De daadwerkelijke vermindering van de risico’s is hierbij recht evenredig met het deel van het totale oppervlak waar de volledige laagdikte van verontreinigde bagger wel is verwijderd. In de praktijk kan de risicovermindering door de sanering als geheel variëren van enige vermindering tot duidelijke vermindering. De meetnauwkeurigheid speelt een rol in alle stadia van de sanering, van het onderzoek (boren, bemonsteren, analyse), via karteren of het opstellen van een digitaal terreinmodel (DTM) tot en met de oplevering van het werk (uitpeiling).

Een andere reden voor het feit dat volledige verwijdering in de praktijk niet haalbaar is, is het feit dat er bij elke baggertechniek in meer of mindere mate mors optreedt, waardoor er aan het waterbodem-oppervlak een (al dan niet aaneengesloten) laagje van enkele centimeters verontreinigde specie achterblijft, zodat de (blootstelling) risico’s voor mens, ecosysteem en grondwater in eerste instantie niet of nauwelijks afnemen. De risico’s voor verspreiding naar het oppervlaktewater nemen weliswaar iets af (er is minder verontreinigd sediment om te eroderen of op te wervelen) maar worden niet geëlimineerd. Door bioturbatie kan het effect van mors op langere termijn wel verminderen doordat het verontreinigde materiaal kan mengen met de schonere ondergrond.

Met onvolledige verwijdering wordt vooral gedoeld op bijvoorbeeld nautisch baggerwerk in verontreinigde vaargeulen. Het kan daarbij voorkomen dat onder het gebaggerde nautisch profiel nog verontreinigde specie aanwezig is. Van het onvolledig verwijderen van de laagdikte (tabel 1) is plaatselijk ook sprake als het oppervlak onvolledig is opgeschoond.

Een derde mogelijke reden waarom volledige verwijdering vaak niet haalbaar is, is de aanwezigheid van infrastructuur die een fysieke belemmering vormt voor de bereikbaarheid van een deel van de verontreinigde waterbodem. Vooral in havens is hiervan vaak sprake. Ook om redenen van veiligheid wordt vaak direct langs infrastructurele werken (dijken, kades) niet gebaggerd of minder diep gebaggerd dan nodig is om stabiliteitsrisico’s volledig te elimineren.

Bij de keuze voor de uiteindelijke saneringsmaatregel, spelen uiteraard ook financiële overwegingen een belangrijke rol. Volledige verwijdering is meestal de duurste maatregel.

Isolatie/afdekken
Isolatie of afdekken van een verontreinigde waterbodem kan worden bewerkstelligd door stimulering van de natuurlijke sedimentatie of door kunstmatige afdekking met een laag zand of materiaal dat rijk is aan organische stof. Geen van beide soorten afdekking zorgt voor vermindering van het risico van verspreiding naar het grondwater omdat met deze soorten afdekking infiltratie niet wordt tegengegaan en een eventueel contact van de verontreinigde waterbodem met het watervoerende pakket niet wijzigt door genoemde maatregelen.
Doordat het directe contact tussen de bovenzijde van de verontreinigde waterbodem en de waterkolom door de afdekking wordt voorkomen, zullen de risico’s voor de mens, het ecosysteem en voor verspreiding naar het oppervlaktewater wel duidelijk worden verminderd. In het geval van afdekking met materiaal dat rijk is aan organische stof, wordt ook het transport van de meeste opgeloste verontreinigingen, die via kwel of diffusie het oppervlaktewater zouden kunnen verontreinigen, afgevangen. Met een goed werkende organische barrière kunnen de risico’s voor mens, ecosysteem en verspreiding naar het oppervlaktewater zo goed als volledig worden geëlimineerd.

Door het bevorderen van natuurlijke sedimentatie (door verdiepen) kan in principe een vergelijkbaar effect worden bereikt als met kunstmatige afdekking. Het natuurlijke afdekkingsproces zal echter vaak wel langzamer verlopen, waardoor risicoreductie minder (snel) zal zijn dan bij kunstmatige afdekking. Bovendien kan het versnellen van de natuurlijke sedimentatie in één deel van het watersysteem gevolgen hebben voor de sedimentatiesnelheid elders in het watersysteem.