Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

J1 Algemene aspecten van nazorg IBC-Saneringen en beheer in situ maatregelen (BIM)

De Wet bodembescherming (artikel 38) stelt eisen aan de saneringsdoelstelling van gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in immobiele en mobiele verontreinigingen.

Immobiele verontreiniging
Immobiele verontreiniging verspreidt zich niet verder in bodem of grondwater. Immobiele verontreinigingen mogen functiegericht worden gesaneerd, dat betekent dat de bodem na saneren geschikt is voor de beoogde functie. De terugsaneerwaarden voor de bovengrond of de gehalten van stoffen in een aan te brengen leeflaag, moeten aansluiten bij de generieke dan wel gebiedsspecifieke waarden die op grond van het Besluit bodemkwaliteit zijn vastgesteld. Deze waarden zijn afgestemd op de functie van het betreffende gebied.

Mobiele verontreiniging
Mobiele verontreiniging verspreidt zich verder in bodem of grondwater. Voor de aanpak van mobiele verontreinigingen in de ondergrond zijn diverse saneringsdoelstellingen mogelijk zijn. Deze zijn schematisch vastgelegd in de zogenaamde ‘saneringsladder’ (zie literatuurverwijzing A16). De saneringsladder bestaat uit vijf treden.

  1. De verontreiniging geheel verwijderen.
  2. Stabiele eindsituatie met kleine restverontreiniging (bv. < 100 m3 bodemvolume boven interventiewaarde verontreinigd);
  3. Stabiele eindsituatie met grote restverontreiniging (bv. > 100 m3 bodemvolume boven interventiewaarde verontreinigd);
  4. Geen stabiele eindsituatie, geen onaanvaardbare risico’s na sanering, de (na)zorg bestaat uit monitoren van de verontreiniging;
  5. Geen stabiele eindsituatie, wel onaanvaardbare risico’s na sanering, de (na)zorg bestaat uit isoleren en/of beheersen en uit monitoren van de verontreiniging.

Elke trede is een mogelijke saneringsdoelstelling voor de ondergrond. De keuze van de saneringsdoelstelling (de trede) wordt bepaald door afweging van de technische en financiële haalbaarheid van de diverse doelstellingen. Deze afweging vindt veelal plaatst in een saneringsonderzoek.

Nazorg
In veel gevallen blijft, door de keuze van de saneringsdoelstelling, een restverontreiniging achter in de bodem. In dat geval is 'zorg' noodzakelijk. Zorg is een overkoepelend begrip, en valt uiteen in:

  • actieve zorg tijdens de sanering, en;
  • nazorg en registratie.

Het onderscheid tussen deze begrippen wordt gemaakt aan de hand van het bereiken van de saneringsdoelstelling en de stabiele eindsituatie.

Er is sprake van actieve zorg als de saneringsdoelstelling nog niet is bereikt. Dit betreft actieve maatregelen die er op gericht zijn om de saneringsdoelstelling te bereiken, of monitoring om vast te stellen dat de stabiele eindsituatie zal worden bereikt. Het realiseren van een stabiele eindsituatie wordt in de Richtlijn niet aangemerkt als nazorg, maar valt onder de term ‘beheer in-situ bodemsanering’.

Nazorg en registratie zijn aan de orde als de saneringsdoelstelling is bereikt. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden in nazorg voor isolatievoorzieningen in geval van functiegerichte saneringen van immobiele verontreinigingen en nazorg bij saneringen van mobiele verontreinigingen.

De nazorg van immobiele verontreinigingen bestaat uit het controleren, beheren, onderhouden en zonodig vervangen van de aangebrachte isolatie- en controlevoorzieningen, ten einde de kwaliteit van de bodemsanering en daarmee de bereikte milieuhygiënische situatie (duurzame reductie van risico’s) ook op langere termijn te kunnen garanderen. De aanwezige isolatie- en controlevoorzieningen en de beperkingen die daar, voor het gebruik van de locatie, uit voortvloeien worden door middel van registratie (bij het kadaster) vastgelegd.

De nazorg van mobiele verontreinigingen is afhankelijk van het saneringsresultaat en valt uiteen in:

  • passieve nazorg, deze bestaat uit het registreren van de stabiele eindsituatie , aangevuld met een beperkte controle van deze eindsituatie (trede 2 en 3 van de ‘saneringsladder’)
  • actieve nazorg, in geval geen stabiele eindsituatie is bereikt met actieve controle en beheersing (trede 4 van de saneringsladder)
  • actieve controle op IBC voorzieningen en acties indien de resultaten van de controlewerkzaamheden daar aanleiding voor geven (trede 5 van de saneringsladder)

Het bodemsaneringbeleid is er overigens op gericht de zorg te beperken

In deze richtlijn wordt vooral nader ingegaan op de nazorg van bodemsanering, met actieve saneringstechnische maatregelen.