Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Nazorg en beheer bodemsanering, positionering binnen de saneringsdoelstelling

Voor gevallen van historische bodemverontreiniging, vallend onder de Wbb, wordt de saneringsdoelstelling en/of de aanpak vastgelegd in een beschikking op het saneringsplan. Als zodanig is de saneringsdoelstelling c.q. de saneringsaanpak een overeenkomst tussen de initiatiefnemer en het bevoegd gezag. De saneringsdoelstelling is het voornaamste toetscriterium bij de uitvoering van nazorg en beheer. Derhalve dient dit helder en toetsbaar te zijn.

Als eenvoudige leidraad bij het concretiseren van de saneringsdoelstelling in een aanpak kan het SMART-principe worden gebruikt. Dit betekent dat de saneringsdoelstelling de volgende eigenschappen moet bezitten:

  • Specifiek: de te toetsen parameters en de toetsingswaarde moeten worden benoemd
  • Meetbaar: de parameters moeten meetbaar zijn.
  • Acceptabel: de gestelde grenzen moeten voor alle partijen acceptabel zijn.
  • Rendabel: uiteindelijk moet sprake zijn van een kosteneffectieve oplossing.
  • Tijdgebonden: de overeengekomen inspanning moet - voor zover van toepassing - aan een termijn zijn verbonden .

Actieve nazorg
Voor locaties waar is gekozen voor een sanering gebaseerd op het principe van isoleren, beheersen en controleren (IBC), zal op actieve wijze nazorg moeten worden uitgevoerd. Na het aanbrengen van de isolerende voorzieningen dient een beheersbare en controleerbare situatie te zijn ontstaan, die ook in de toekomst gehandhaafd moet blijven. Door het uitvoeren van nazorg wordt de ontstane situatie gecontroleerd en kan bij geconstateerde afwijkingen tot bijsturing worden gekomen, zodanig dat de IBC-situatie permanent in stand wordt gehouden.

Beheer in situ maatregelen
In het bodemsaneringsbeleid geldt als een van de strategische doelen dat moet worden gekozen voor oplossingen die een zo min mogelijke zorg voor de bodem opleveren. Andere strategische doelen hebben betrekking op de verlangde integrale aanpak, het kunnen voldoen aan de gebruikseisen en de inbouw van ijkmomenten om inhoudelijk te kunnen volgen en sturen.

Saneringsdoelstelling en afwegingsproces
De saneringsdoelstelling is beschreven in artikel 38, lid 1 van de Wet bodembescherming (Wbb). In de Circulaire bodemsanering wordt ingegaan op de uitwerking van de saneringsdoelstelling waarbij wordt aangesloten bij het Besluit bodemkwaliteit.

Met de sanering moet de bodem ten minste geschikt worden gemaakt voor de functie die het na de sanering krijgt, waarbij het risico voor mens, plant of dier als gevolg van blootstelling aan de verontreiniging zoveel mogelijk wordt beperkt. Daarnaast moet het risico van de verspreiding van verontreinigende stoffen zoveel mogelijk worden beperkt alsook de noodzaak tot het nemen van maatregelen en beperkingen in het gebruik van de bodem (de nazorg). ‘Zoveel mogelijk’ betekent dat de kosten in goede relatie moeten staan tot het resultaat van de sanering.

Voor de doelstelling gericht op het zoveel mogelijk beperken van de risico’s van de verspreiding van verontreinigingen in het grondwater zijn van belang:

  • het gebruik van de bodem vanwege de directe relatie met de aanwezigheid van kwetsbare objecten binnen het potentiële beïnvloedingsgebied van de grondwaterverontreiniging. Het gaat daarbij om de risico’s ten gevolge van de verspreiding;
  • de toestand van de bodem vanwege de directe relatie met de aanwezigheid van drijflagen, zaklagen en/of de verspreiding zelf. Het gaat met name om de risico’s van het verspreiden als zodanig, waardoor sprake kan zijn van een onbeheersbare situatie.

Vanuit de insteek van verspreidingsrisico’s richt de sanering zich dus op het toekomstige gebruik van de bodem (behoud en/of herstel van de functionele kwaliteit) en op het beheersbaar maken van de aanwezige verontreiniging. Dit mag op een kosteneffectieve wijze worden ingevuld. Het betekent dat er een evenwichtige verhouding moet bestaan tussen de lasten en de baten van de sanering.

Voor een nadere toelichting op de saneringsdoelstelling en het afwegingsproces wordt verwezen naar het blad “Sturing bij in situ sanering, saneringsdoelstelling en afwegingsproces”. Per 1 juli 2012 is ook de gebiedsgericht aanpak van de verontreiniging van het diepere grondwater opgenomen in de Wet bodembescherming. Hiermee is een gebiedsgerichte aanpak van verontreinigingen in het diepere grondwater juridisch verankerd naast de gevalsaanpak en de clusteraanpak .