Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Nazorg en beheer bodemsanering, risico- en / faalkansanalyse

Saneringen kunnen nooit met een bedrijfszekerheid van 100% worden ontworpen. Er zullen altijd risico’s blijven bestaan met betrekking tot het functioneren van het systeem. Deze risico’s kunnen leiden tot falen van het systeem; niet-bedoelde gebeurtenissen als emissies van verontreinigende stoffen.

Bij de keuze van de uit te voeren saneringsmaatregelen wordt hiermee rekening gehouden op basis van een risicoanalyse.

De risico’s kunnen worden beperkt door gerichte controles of monitoring.

Falen
Het falen van het saneringssysteem kan ontstaan door gebeurtenissen of fouten in de ontwerpfase, de aanlegfase of de beheerfase. Het falen kan plotseling optreden bij een calamiteit of zeer geleidelijk, bijvoorbeeld als gevolg van dichtslibbende filters of bij een geleidelijk afnemende biologische afbraak. Als gevolg van het falen kunnen fysische effecten optreden die leiden tot:

  • onvoldoende verwijderingsresultaat;
  • ontoelaatbare verspreiding van verontreinigingen;
  • andersoortige schade.

Gedeeltelijk falen of functieverlies
Of uiteindelijk van schadelijke gevolgen van de sanering of van functieverlies sprake zal zijn, zal afhangen van het feit of op een bepaald moment na het falen van het systeem op een bepaald punt normwaarden worden overschreden, het functieverliesrisico.

Voor een aanvullende beschouwing van het functieverlies zijn risicoanalysetechnieken beschikbaar die inzicht geven in de risico’s op functieverlies van de saneringsmaatregelen. Voor een systematische aanpak voor de verwerking van verschillende methoden van falen en de verwerking van de risicoanalyse kan gebruik worden gemaakt van een faalboom.

Elk extensief saneringssysteem wordt gekenmerkt door een eigen faalgedrag. Inzicht in het faalgedrag kan worden verkregen door het uitvoeren van een faalkansanalyse. Op basis van dit faalgedrag en de betrouwbaarheid die door de verschillende partijen wordt vereist (bijvoorbeeld een verzekeraar, het bevoegd gezag, de initiatiefnemer, eventueel een nazorgorganisatie) kan invulling worden gegeven aan het beheer.

Risicoprofiel als leidraad bij invulling nazorg
In het saneringsplan vindt het ontwerp van het saneringssysteem plaats. Als op basis van het risicoprofiel blijkt dat een onderdeel van het ontwerp tot een te groot risico leidt, dient dit zo mogelijk al in de ontwerpfase te worden opgepakt, bijvoorbeeld door het uitvoeren van een specifieke proef waarmee de toepassing van de betreffende techniek op de locatie kan worden aangetoond. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de in de deze Richtlijn opgenomen ‘zwart/wit/grijs-tabellen’. Deze tabellen geven het toepassingsgebied van de verschillende saneringstechnieken weer en zijn opgesteld op basis van een evaluatie van de desbetreffende technieken.

Indien de toepassing van een bepaalde techniek is vastgesteld, is er in principe vertrouwen in het functioneren van deze techniek. Bij het opstellen van het controleprogramma kan hiermee ook rekening worden gehouden; technieken waarvan het functioneren onder bepaalde omstandigheden is aangetoond, behoeven immers een minder intensieve controle dan technieken waarvoor dit nog niet is aangetoond (grijze gebied) en er dus sprake is van een grotere mate van onzekerheid. Afhankelijk van de resultaten van het controleprogramma kan bij goed functioneren van de techniek de intensiteit en frequentie worden verlaagd.

Verdere aanpassingen van het systeem vinden alleen in de nazorgfase plaats als onderdeel van de beheercyclus (meten, toetsen, evalueren, bijsturen).

Indien eenmaal is gekozen voor een bepaald saneringssysteem, is impliciet gekozen voor bepaalde faalmechanismen die eigen zijn aan de toe te passen saneringstechnieken. Ieder mogelijk falen van het saneringssysteem (ofwel faalmechanisme) dat kan leiden tot een niet- acceptabel risico, dient dan in de nazorgfase te worden gecontroleerd of gemonitord. Om dergelijke mechanismen te identificeren en te vertalen naar controlemaatregelen, kunnen achtereenvolgens de stappen worden doorlopen die in de onderstaande figuur zijn aangegeven.

Na de installatiefase kan de aard en/of intensiteit van de controle of monitoring pas worden bijgesteld op basis van feitelijke waarnemingen en/of metingen. De frequentie waarmee de aard en/of intensiteit van de controle of monitoring in de beheerfase moet worden aangepast, is mede afhankelijk van hoe het risicoprofiel aanvankelijk is vastgesteld:

  • indien het risicoprofiel kwalitatief is vastgesteld, is een relatief snelle aanpassing – wellicht al na de inregelfase – mogelijk noodzakelijk;
  • indien het risicoprofiel kwantitatief is vastgesteld, zal een terugkoppeling naar de aannames/hypothesen die de basis vormen van de kwantitatieve risicoanalyse, moeten plaatsvinden teneinde een aanpassing te kunnen onderbouwen.

Voor een voorbeeld van toepassing risicoprofiel bij ontwerp en invulling nazorg klik hier.

Kostenoptimalisatie controles en monitoring in relatie tot het risicoprofiel
Door het intensiveren van controles en monitoring kan de betrouwbaarheid van het saneringssysteem worden vergroot en dus kunnen de risico’s door falen van het systeem worden verkleind.
Het risicoprofiel kan worden gebruikt om een optimum te zoeken tussen de intensiteit (en dus kosten) van controles en monitoring enerzijds en de kosten die moeten worden gemaakt bij falen van het saneringssysteem anderzijds.

Voor deze optimalisatie kan het stappenplan worden gebruikt uit onderstaande figuur.

Corrigerende maatregelen en noodscenario’s
Bij het optreden van falen tijdens de nazorgfase dienen – afhankelijk van de aard en de gevolgen van het falen – herstelmaatregelen te worden toegepast. Ook de aard en intensiteit van deze maatregelen is hiervan afhankelijk.

Indien er bepaalde faalgebeurtenissen zijn die voorzienbaar zijn, kan er snel op worden gereageerd indien:

  • noodscenario’s van tevoren – al dan niet in detail – worden uitwerkt, bijvoorbeeld in een draaiboek;
  • er bij de vergunningaanvraag van de oorspronkelijke saneringsmaatregelen al rekening wordt gehouden met eventuele noodscenario’s.

Ontoelaatbare verspreiding kan ertoe leiden dat:

  • het functioneren van systeemonderdelen moet worden hersteld (bijvoorbeeld het herstel van de schade aan een bovenafdichting);
  • de intensiteit van de maatregelen wordt opgevoerd (bijvoorbeeld het onttrekkingsdebiet);  een volgende fase van een gefaseerd uitgevoerde sanering wordt gerealiseerd;
  • de eerder geselecteerde saneringsvariant wordt heroverwogen, waarna een nieuwe variant wordt gerealiseerd.

Indien er in de periode die nodig is om de maatregelen te treffen ontoelaatbare blootstellingsrisico’s optreden, kunnen tijdelijke maatregelen noodzakelijk zijn om deze risico’s op te heffen.

Literatuur
Voor literatuur over risico-analyse en faalkansanalyse zie A11, A14, A15, A17