Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Nazorg en beheer bodemsanering, wettelijke aspecten

In artikel 39 Wbb is de verplichting opgenomen, dat indien na de sanering nog verontreiniging in de bodem achterblijft, de noodzaak van beperkingen in het gebruik van de bodem, of maatregelen in het belang van de bescherming van de bodem dit in het saneringsverslag moet worden beschreven. Indien na sanering nog verontreiniging in de bodem is achtergebleven dan dient zo spoedig mogelijk na de toezending van het saneringsverslag een nazorgplan te worden ingediend bij het bevoegd gezag Wbb. In het nazorgplan worden de beperkingen in het gebruik of de te treffen maatregelen beschreven. Dit nazorgplan behoeft de instemming van gedeputeerde staten.

Het is wettelijk verplicht om een beschikking op te nemen op het saneringsverslag dat na afloop van de sanering wordt ingediend. Hierin legt de saneerder vast wat de kwaliteit van de bodem na sanering is; de aard en omvang van eventuele restverontreiniging; de hoeveelheid vrijgekomen verontreinigde grond en grondwater en de eventuele noodzaak tot nazorg. Instemming met het verslag wordt gebaseerd op de vooraf vastgestelde doelstelling. In het nazorgplan wordt vastgelegd welke nazorgmaatregelen nodig zijn (periodieke controle, onderhoud en verbetering van voorzieningen) en welke gebruiksbeperkingen er gelden. Tevens zijn in het nazorgplan ijkmomenten ingebouwd. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de nazorg berust bij de saneerder, of bij degene die in het nazorgplan is aangewezen. Dat kunnen meerdere partijen zijn. Natuurlijk moet die partij wel van tevoren hebben ingestemd met die taak. Het nazorgplan behoeft instemming van het bevoegd gezag.

Vanuit het aspect handhaving is het vastleggen van ijkmomenten cruciaal, omdat op deze wijze meer zekerheden worden verkregen omtrent het daadwerkelijk uitvoeren van de voorgestelde maatregelen.

Voor nazorglocaties kan op deze ijkmomenten worden gecontroleerd of de gerealiseerde situatie ook blijvend is. Voor beheerlocaties bieden deze ijkmomenten mogelijkheden aan het bevoegd gezag om het verloop van de sanering te volgen en te checken of het werkelijke saneringsverloop binnen een bepaalde bandbreedte overeenkomt met het gewenste saneringsverloop. Indien afwijkingen worden geconstateerd, kan het bevoegd gezag aan de initiatiefnemer verzoeken om met voorstellen voor optimalisatie/bijsturing van het saneringsverloop te komen. Na verloop van tijd kan overeenstemming worden bereikt over het in alle redelijkheid te bereiken eindresultaat (stabiele eindsituatie) of het treffen van eventueel aanvullende maatregelen of fall back maatregelen. De ijkmomenten moeten worden afgestemd op de beheercyclus.

Per 1 juli 2012 is ook de gebiedsgericht aanpak van de verontreiniging van het diepere grondwater opgenomen in de Wet bodembescherming. Hiermee is een gebiedsgerichte aanpak van verontreinigingen in het diepere grondwater juridisch verankerd naast de gevalsaanpak en de clusteraanpak. In de kern komt gebiedsgericht grondwaterbeheer erop neer dat de pluimen in een bepaald afgebakend gebied in samenhang worden beheerd. Bij dit beheer wordt rekening gehouden met de boven- en ondergrondse functies van het gebied en de diverse maatschappelijke belangen. Er wordt voor de bovengrond een (ruimtelijke) grens afgebakend, waarbuiten de pluimen zich niet mogen verspreiden. Dit wordt door monitoring gecontroleerd.

De gebiedsbeheerder zal de gebiedsgerichte aanpak uitvoeren overeenkomstig een beheerplan dat door het Bevoegd Gezag moet worden goedgekeurd. Dit beheerplan komt in de plaats van de maatregelen uit de (deel)saneringsplannen voor de diverse grondwaterverontreinigingen in het aangewezen gebied.