Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Nazorg IBC-saneringen, nazorgprogramma, beheercyclus stap 2, toetsing

Toetsing is een stap uit de nazorgbeheercyclus (zie onderstaande figuur). Hierbij worden de meetresultaten van de controle en monitoring vergeleken met de gewenste situatie, die is vastgelegd in het referentiekader. Bij IBC-saneringen zijn monitoring en ijkmomenten nodig om de werking van de beheerssystemen te kunnen controleren. Een ijkmoment is een kritisch moment in de monitoringsperiode waarbij de resultaten va één of meerdere bemonsteringen samen met het bevoegd gezag worden getoetst aan vooraf gemaakte afpraken. De afspraken die hierover worden gemaakt moeten meetbaar, controleerbaar en handhaafbaar zijn. Deze afspraken worden vastgelegd in de beschikkingen op het saneringsplan en het nazorgplan.

Referentiekader
Per peilbuis wordt het voorspelde verloop en de maximale marge vertaald in actiewaarden, die in het nazorgplan en de beschikking worden vastgelegd. Bij het bepalen van de actiewaarden wordt, als er kwetsbare objecten in de nabijheid zijn, rekening gehouden met een veiligheidsmarge die voldoende tijd biedt voor het opstarten van het terugvalscenario.

Het is belangrijk dat de actiewaarden binnen het referentiekader:

  • een zekere bandbreedte hebben;
  • realistisch en haalbaar zijn met het geïnstalleerde IBC-systeem;
  • mogelijkheden biedt om zinvol om te gaan met éénmalige uitbijters;
  • voldoende onderbouwd zijn, mede op basis van de resultaten van de inregelfase.
    Illustratie
    Een locatie is geïsoleerd met behulp van een verticale afdichting en een geohydrologische isolatie binnen het afgeschermde gebied. De locatie is op korte afstand van een rivier gelegen.
    Het IBC-systeem is ontworpen uitgaande van een te realiseren potentiaalverschil van 0,25 m tussen de grondwaterstanden binnen en buiten het ge- isoleerde gebied. Om dit te controleren zijn aan de binnen- en buitenzijde van de verticale afdichting peilbuizen geplaatst. In de inregelfase is gebleken dat gemiddeld een potentiaalverschil van 0,25 m haalbaar is, met uitzondering van perioden met zeer laag water in de rivier. In die perioden liep het potentiaalverschil terug tot minimaal 0,10 m op het meest kritieke punt. Een tijdelijke verhoging van het onttrekkingsdebiet van het geohydrologisch isolatiesysteem leidt tot problemen voor de zuiveringsinstallatie en de afvoer van het effluent op de riolering. Gezien de korte periode is door het bevoegd gezag besloten dat een geringer potentiaalverschil gedurende een korte periode acceptabel is. Derhalve is als toetsingscriterium gesteld:
    • het gemiddelde potentiaalverschil bedraagt over de gehele verticale afdichting en het gehele jaar minimaal 0,25 m;
    • gedurende maximaal 30 dagen per jaar mag het potentiaalverschil afnemen tot minimaal 0,10 m.

Het is wenselijk om de wijze van toetsing vast te leggen in een beslismodel. Met een beslismodel kan het toetsingsproces voor alle betrokken inzichtelijk worden gemaakt. In een beslismodel kan gebruik worden gemaakt van vooraf te definiëren signaal- en actiewaarden.
Een overschrijding van een signaalwaarde geeft aan dat er sprake is van een afwijking ten opzichte van de referentiesituatie. Bij de bepaling van de te hanteren signaalwaarden dient rekening te worden gehouden met detectielimieten, hoogte van achtergrondconcentraties en de variatie die optreedt in analyseresultaten als gevolg van de bemonstering en analyse. Om na te gaan of er sprake is van een trendmatige afwijking wordt in het algemeen een aantal herbemonsteringen uitgevoerd.
Bij overschrijding van de actiewaarden is sprake van een zodanige significante afwijking, dat aanvullende maatregelen (terugvalscenario’s) moeten worden getroffen. In onderstaande figuur is een voorbeeld van een dergelijk beslismodel weergegeven (zie ook literatuur A15).

Afwijkingen
Van een afwijking is sprake indien het meetresultaat niet meer binnen de gestelde bandbreedte valt, na het uitvoeren van een aantal controle- of monitoringsrondes.

De aard van de afwijkingen kan zeer divers zijn:

  • het potentiaalverschil is kleiner dan de gestelde ondergrens;
  • de concentratie in de monitoringspeilbuis is hoger dan de signaalwaarde;
  • een onttrekkingsbron levert een debiet lager dan gepland;
  • de maaiveldzetting binnen een bepaalde periode is groter dan gedacht.